Zoals
met veel tegenslagen in het leven, is de oorzaak van de wateroverlast in mijn tuinhuis geen
kwestie van of of, maar een van en en. Geen moment is het in mijn hoofd opgekomen dat de brede
gapende kier onder aan een ruit, een oorzaak kon zijn van
binnenvallend regenwater. Integendeel ik had totaal geen haast met
het herstellen van het weggerotte kozijn zag de gleuf vooral als een
povere maar natuurlijke manier van luchtverversing.
Met
een overschot van een door zijn poten gezakte partytent heb ik het
raam afgedekt, waarna de wateroverlast met liters afnam.
De
laatste restjes op de vloer kwamen echt via de kieren en scheurtjes
in de stenen rand, zoals Jaap van de bouwcommissie mij verzekerd had.
Ik ben dus in de weer gegaan met cementmortel, dit gemixt met een of
ander melkachtige vloeistof - waardoor het wateronvriendelijk wordt -
tot een klontvrije en smeerbare emulsie.
Half
zittend, half gelegen op de grond, gewapend met twee troffels heb ik
het spul op de stenenopbouwrand gesmeerd en waande me terug in de
tijd waarin mensen hun eigen lemen hut bouwden. Daar lijkt mijn
metselwerk ook op. Vooral omdat ik op het laatst, moegeworden, het
gewoon met mijn handen erop geboetseerd heb.
Mijn
tuinhuis! Bijna een jaar ben ik nu bezig om dit kleine optrekje, dat
plekje voor mezelf, zowat met blote handen op te bouwen.
Ik
heb een sterke wil: 'Wat die meid in haar kop heeft, heeft ze niet in
haar kont zitten,' verzuchtte mijn moeder soms. Dat van die kop kan
ik wel begrijpen, maar wat mijn kont daar mee van doen heeft?
Wat
zit er in mijn kop dat niet wil opgeven? Niet zegt: 'nu is het wel
genoeg stom huis met je rotte planken en lekkende vloer, val maar in
elkaar, zoek maar een andere bewoner, ik ben klaar met jou!'
Wat
heb jij toch met huizen vroeg ooit een therapeut aan mij?
Van
kind af aan speelde ik met vriendinnetjes HUISJE. We stapelden
veilingkisten op elkaar. Een oud kleed of deken op de grond met in
het midden een omgekeerde kist. Een jampot gevuld met water en
veldbloemen erop en voilà, we hadden een eigen huis. Een ruimte dat
mijn broers en buurjongens alleen na toestemming mochten betreden.
Eenmaal
jong volwassen leerde ik de vrijheid van kamperen kennen. Zo wonderlijk
als ik dat vond! Eerst was er alleen nog gras en twintig minuten later
stond daar een katoenen dubbeldakshuisje met alles wat ik nodig had
om te kunnen leven. Mijn plek, mijn levensruimte beschermd door een
sterke lange rits. Lag lekker warm in mijn slaapzak en luisterde naar de wind in de bomen, hoorde de roep
van een nachtvogel en werd wakker van het tikken van de regen op het
doek. Was gelukkig in alleen zijn met eigen gedachten en dromen.
Een
eigen huis, een eigen plek waar ik me af kan schermen voor andere
mensen is van levensbelang. Opgegroeid in een gezin met tien
kinderen waar iedereen over elkaars grenzen heen denderde. Wonen in
een huis dat te weinig privacy bood. Alleen een paar uur in bed voor
mijn oudere zus naast me kroop. Waar je geen eigen plek had en huilde
omdat de stoel waar je even van was weggelopen alweer door een ander
was bezet. En moeder je leerde dat op deze aarde niets van je zelf
is. Zelfs je kont niet! Dat later, als we goed ons
best hadden gedaan, we een plaatsje in de hemel zouden krijgen.
Mijn
tuinhuis is een noodzaak. Het is een plek waar ik ongestoord mijn
eigen gedachten kan denken. Een stukje privacy wat ik nodig heb om
bij mezelf thuis te komen. Gelukkig heb ik een sterke wil. Ik ben
echt een doorzetter en repareer nu met veel meten en passen het
weggerotte raamkozijn. En dat plaatsje in de hemel is, als ik er kom, vast al door een ander bezet.
Wordt vervolgd. Lees verder op: Het monster met negen koppen.