Mijntje opent haar ogen en kijkt verdwaasd in het wit van een plafond Haar hoofd voelt leeg en donker. Heel langzaam vormen zich haar gedachten: Waar ben ik? Waar is Aart? Paniek stijgt in haar op: Aart!
Geluidloos opent ze haar mond.
Ze wil voelen links van haar in bed; de plaats waar Aart altijd slaapt. Een scherpe pijn houdt haar tegen. ‘ O ja! Herinnert ze zich weer, haar arm, haar elleboog is kapot. Met haar rechterhand kan ze meer en aarzelend tast ze rond. Haar vingers glijden over een smalle strook katoen, voorbij de harde rand van het bed tot ze de kilte waarnemen van behang op een betonnen muur. Ze ligt in een smal bed, beseft ze, een eenpersoonsbed. Nergens voelt ze warmte, geen spoor van de gespierde armen of dijen van Aart.
Mijntje huivert; haar lippen zijn droog en zweet parelt koud op haar voorhoofd. Ze is wakker geworden van een drukkende pijn op haar borst. Voorzichtig ademt ze in en uit. Haar blikken dwalen door de ruimte. Ze bevindt zich in een kleine kamer met slechts één raam. Het licht gluurt grijs door een kier van het gordijn naar binnen; het moet nog vroeg in de ochtend zijn. Tegen de muur, recht tegenover haar staat haar oude theekastje en ook de boekenkast en het televisiemeubel herkent ze nu als van haar zelf. In het midden van de kamer ziet ze, zittend in haar fauteuil de contouren van wat een manspersoon moet zijn.
Traag krijgen de beelden hun betekenis. Ze is in haar kamer in Mariënpark, weet ze weer: Het bejaardenhuis, waar ze sinds enige jaren woont. Maar, wie zit daar in haar stoel? Ze tilt haar hoofd wat omhoog uit het kussen om beter te kunnen zien. De man leunt achterover. Hij zit onderuitgezakt met zijn rechtervoet kruislings over het linker bovenbeen. Het is een vertrouwd beeld en toch een beetje vreemd.
Kan het de dokter zijn? Of de pastoor? Zou het zo slecht met haar gesteld zijn? Ze is op leeftijd; de afgelopen zomer heeft ze haar vijfentachtig jaren groots gevierd. Als voor haar de kerkklokken luiden zullen de mensen in het dorp niet treuren: 'Ze heeft haar tijd breed gehad'.
Ze scherpt haar blik en haar gedachten krijgen meer vaart. Nee, de pastoor is het niet. Dat ziet ze aan de ronde schouders, de korte nek en de gladde schedel. De pastoor is veel hoekiger, groter ook dan de man daar in haar stoel. Bovendien loopt de pastoor zo hard niet meer. Waarom zou hij ook? Het vorige jaar heeft hij haar samen met een hele groep oude vrouwen en mannen van de laatste sacramenten voorzien. Allemaal tegelijk. Uit voorzorg, dat is weer zo,n nieuwigheid. Niet een van haar kinderen had er bij kunnen zijn.
Zangerig klinken hun kinderstemmetjes in haar oren: 'Lieve heertje ik ga slapen, want de dag is weer voorbij.' Ze is terug in haar eigen huis, in de woonkamer en zit met haar dikke buik op een rechte stoel. Door het glas-in-lood van de bovenramen schijnt de avondzon in een brede baan naar binnen en stofjes dansen op en neer. Op de ruwe kokosmat knielen haar kinderen om haar heen.
'Lieve heertje zegen mij ...' bidden ze met samengevouwen handen en gesloten ogen, het avondgebed dat ze van haar hebben geleerd. Kleine Freek zit op haar schoot. Ze helpt hem zijn handjes vouwen, dat is een heel gedoe, die korte dikke vingertjes ineenstrengelen. Het lukt en ze legt haar handen er stevig omheen.
'Amen,' roept de kleine boef. Hij probeert zich los te wurmen. De kinderen aan haar voeten gluren grinnikend tussen hun wimpers door.
'Engeltje zoet, bewaar Simon, Mieke, André, Otto, Dirk, Jaap….goed,’ helpt ze.
'Amen,' roepen ze nu allemaal en wrijven hun pijnlijke knieën waarin de mat wit staat afgedrukt.
'Allemaal plassen en naar boven!'
'Eerst nog een beetje water.'
'Mag ik ook wat drinken.'
'Ik ook dorst.'
Als ze eindelijk liggen, loopt ze nog een keertje langs hun bedden. Stopt hier een deken in, trekt daar een laken recht en doopt haar vingers in het wijwaterbakje met het palmtakje dat aan een balk midden op de zolder hangt. Nat trekt ze kruisjes op de gladde huid van hun voorhoofd: 'Welterusten, trusten... tot morgen...'
Morgen doet er niet meer toe. Zijn duim zalvend in het gouden doosje met Heilig Oliesel was de pastoor zijn kudde rondgegaan. Hij maakte kruisjes op haar voorhoofd, haar lippen, haar handen. Alles werd haar vergeven; verkeerde gedachten, driftige woorden en ook de tikken die ze had uitgedeeld. Voorzichtig voelde ze aan de hand die krachteloos naast haar in bed lag. Ze had zich dikwijls zeer gedaan.
Nee, het is niet de pastoor die daar zit. De dokter dan? De oude dokter zou het kunnen zijn! Niet de jonge die leek er niet op. Die zal ook niet durven komen. Die is door haar oudste dochter de wacht aangezegd.
'Een nul is het,' heeft Mieke gezegd: 'Een kwakzalver, die verdient aan de pillen die u van hem moet slikken. Wie geeft een oud mens als u nu zoveel medicijnen?'
Het is waar, ze heeft zich leeg geplast aan de tabletten die hij voorschreef. Dag en nacht moest ze naar de wc. Haar nachtrust schoot erbij in en op het laatst slingerende ze op haar benen. Met Pasen is het gebeurd: recht voor de ingang van de kapel is ze onderuitgegaan. Pas in het ziekenhuis kwam ze weer bij haar positieven. Zes weken hebben ze haar daar gehouden, haar linkerarm strakgetrokken in een stellage van gewichten en ijzerdraad. Het heeft niet geholpen, de elleboog is niet geheeld. Hulpeloos keerde ze terug in het bejaardenhuis: een arm als een boomwortel, haar elleboog zo dik als een knie en vingers stijf opgezwollen van het vocht. Overal moet ze om vragen. Zelfs haar eigen directoire kan ze niet meer op- of neerhalen. Nee, de jonge dokter zal niet bij haar in de stoel gaan zitten.
naar vervolg
Ze scherpt haar blik en haar gedachten krijgen meer vaart. Nee, de pastoor is het niet. Dat ziet ze aan de ronde schouders, de korte nek en de gladde schedel. De pastoor is veel hoekiger, groter ook dan de man daar in haar stoel. Bovendien loopt de pastoor zo hard niet meer. Waarom zou hij ook? Het vorige jaar heeft hij haar samen met een hele groep oude vrouwen en mannen van de laatste sacramenten voorzien. Allemaal tegelijk. Uit voorzorg, dat is weer zo,n nieuwigheid. Niet een van haar kinderen had er bij kunnen zijn.
Zangerig klinken hun kinderstemmetjes in haar oren: 'Lieve heertje ik ga slapen, want de dag is weer voorbij.' Ze is terug in haar eigen huis, in de woonkamer en zit met haar dikke buik op een rechte stoel. Door het glas-in-lood van de bovenramen schijnt de avondzon in een brede baan naar binnen en stofjes dansen op en neer. Op de ruwe kokosmat knielen haar kinderen om haar heen.
'Lieve heertje zegen mij ...' bidden ze met samengevouwen handen en gesloten ogen, het avondgebed dat ze van haar hebben geleerd. Kleine Freek zit op haar schoot. Ze helpt hem zijn handjes vouwen, dat is een heel gedoe, die korte dikke vingertjes ineenstrengelen. Het lukt en ze legt haar handen er stevig omheen.
'Amen,' roept de kleine boef. Hij probeert zich los te wurmen. De kinderen aan haar voeten gluren grinnikend tussen hun wimpers door.
'Engeltje zoet, bewaar Simon, Mieke, André, Otto, Dirk, Jaap….goed,’ helpt ze.
'Amen,' roepen ze nu allemaal en wrijven hun pijnlijke knieën waarin de mat wit staat afgedrukt.
'Allemaal plassen en naar boven!'
'Eerst nog een beetje water.'
'Mag ik ook wat drinken.'
'Ik ook dorst.'
Als ze eindelijk liggen, loopt ze nog een keertje langs hun bedden. Stopt hier een deken in, trekt daar een laken recht en doopt haar vingers in het wijwaterbakje met het palmtakje dat aan een balk midden op de zolder hangt. Nat trekt ze kruisjes op de gladde huid van hun voorhoofd: 'Welterusten, trusten... tot morgen...'
Morgen doet er niet meer toe. Zijn duim zalvend in het gouden doosje met Heilig Oliesel was de pastoor zijn kudde rondgegaan. Hij maakte kruisjes op haar voorhoofd, haar lippen, haar handen. Alles werd haar vergeven; verkeerde gedachten, driftige woorden en ook de tikken die ze had uitgedeeld. Voorzichtig voelde ze aan de hand die krachteloos naast haar in bed lag. Ze had zich dikwijls zeer gedaan.
Nee, het is niet de pastoor die daar zit. De dokter dan? De oude dokter zou het kunnen zijn! Niet de jonge die leek er niet op. Die zal ook niet durven komen. Die is door haar oudste dochter de wacht aangezegd.
'Een nul is het,' heeft Mieke gezegd: 'Een kwakzalver, die verdient aan de pillen die u van hem moet slikken. Wie geeft een oud mens als u nu zoveel medicijnen?'
Het is waar, ze heeft zich leeg geplast aan de tabletten die hij voorschreef. Dag en nacht moest ze naar de wc. Haar nachtrust schoot erbij in en op het laatst slingerende ze op haar benen. Met Pasen is het gebeurd: recht voor de ingang van de kapel is ze onderuitgegaan. Pas in het ziekenhuis kwam ze weer bij haar positieven. Zes weken hebben ze haar daar gehouden, haar linkerarm strakgetrokken in een stellage van gewichten en ijzerdraad. Het heeft niet geholpen, de elleboog is niet geheeld. Hulpeloos keerde ze terug in het bejaardenhuis: een arm als een boomwortel, haar elleboog zo dik als een knie en vingers stijf opgezwollen van het vocht. Overal moet ze om vragen. Zelfs haar eigen directoire kan ze niet meer op- of neerhalen. Nee, de jonge dokter zal niet bij haar in de stoel gaan zitten.
naar vervolg
Ik heb wel een vermoeden al...
BeantwoordenVerwijderenMooi hoor, echt mooi geschreven dit.
BeantwoordenVerwijderenontroerend en prachtig geschreven! benieuwd naar het vervolg! hartelijke groet, Hilde
BeantwoordenVerwijderenPrachtig verwoord.
BeantwoordenVerwijderenik las hier met genoegen schrijf je nu ook verder aan dit verhaal?
BeantwoordenVerwijderenEen een ruk uitgelezen, knap beschreven, gauw verder
BeantwoordenVerwijderenIk had het dus al gelezen en het is nog even mooi.
BeantwoordenVerwijderenElly jaaaa.... fijn dat het nog steeds goed leesbaar is! dank!
BeantwoordenVerwijderen