donderdag 29 maart 2012

HET BEZOEK (2)



Mijntje kijkt naar de zwijgende figuur in de stoel. Een glimpje licht speelt op de kale schedel. Het zou de oude dokter kunnen zijn, denkt ze weer. Die is wel eerder bij haar van ver­moeidheid op een stoel in slaap geval­len.
Een fijne huis­arts is hij geweest, daar kan die jonge nog van leren. Die is gewoon doorge­gaan met het voor­schrijven van plastabletten. Ze weigeren betekende haar dood, dreigde hij. De urine liep bijkant langs haar benen en steeds moest ze om een zuster bellen. Ook 's nachts als ze het toch al zo druk hadden.
 'Wat moet u nu weer?' zeiden ze soms ongeduldig als ze haar kamer binnenkwamen.
 'Plassen, ik moet plassen,' ant­woord­de ze dan benepen. Bang dat de zuster, zoals laatst, expres aan haar kapot­te arm ging trekken. Ze had het uitgeschreeuwd van de pijn en zich be­klaagd bij haar dochter:
 'Dat nemen we niet moeder, dat mogen ze niet doen' en boos was Mieke naar het afdelingshoofd gegaan. Ze heeft voor een andere huisarts gezorgd. Een vrouwe­lijke dokter, een aardige meid, die wel een uur met haar praat en goed notitie van haar neemt.
 'Uw bloed­druk is veel te laag,' zei ze na het eerste onder­zoek. 'Daar­om bent u zo moe en zo duizelig in uw hoofd.'
 Het aantal plastabletten is flink vermin­derd en de pijnstillers waar ze suf van werd en de gele kalme­rings­ta­bletjes zijn van haar lijst ge­schrapt.

Op de oude dokter heeft ze altijd kunnen rekenen; bij nacht en ontij stond hij voor haar klaar. Vrijwel al haar kinderen heeft hij op de wereld gehol­pen. Alleen de laat­ste twee niet, daarvoor moest ze naar het zie­ken­huis. Thuisblij­ven was te gevaar­lijk nadat het mis was gegaan met de twee­ling; twee kleine jongetjes van nog geen drie pond elk. Lang hebben ze niet geleefd. Aart had het bij het rechte eind. 


 'Dat wordt niks Mijntje, daar moet je je geen voorstel­ling van maken,' heeft hij tegen haar gezegd. 'Ze huilen niet; ze kreu­nen, dat is niet goed.' Een paar uur later waren ze dood. Het drong amper tot haar door; zo zwak voelde ze zich na die opera­tie met al dat bloedverlies. Aart had haar koude handen in zijn warme knuisten genomen: 'Ik ben al lang blij als ik jou mag houden,' fluisterde hij in haar oor.
 De specia­list raadde verder kinde­ren krij­gen ernstig af. Maar ja dat was makke­lijk praten, ze had toch moeilijk van Aart af kunnen gaan. Nog twee flinke jongens zijn er gekomen.

 Nee, zoals de oude dokter heb je er niet veel. Was er een kind ziek dan maakte hij zijn bezoek. Met verwon­dering ziet ze hem weer op haar stoep staan.
 Haar klein­kind was ziek gewor­den en Otto, haar zoon en zijn vrouw konden niet naar hun huis in Zeeland. Het hele land lag lam van de ijzel. Rijden was onmoge­lijk; geen auto bleef op de weg en de streek­bus dreef in de Nieuwe Vaart. Maar de oude dokter had zijn op­wach­ting ge­maakt. Met sneeuw­ij­zers onder zijn schoe­nen gebonden stond hij in het donker voor haar deur. Blij ver­rast riep ze uit: 'Goh dokter dat u gekomen bent!'
 'Met een ziek kind moet je niet reizen,' antwoordde hij, 'en ik kan nog steeds geen diagnose stellen door een telefoon.'
 Het speet haar toen hij met pensi­oen ging. Meer dan veer­tig jaar was hij bij haar over de vloer geko­men; hij heeft zoveel bij haar gezien.

De pijn drukt zwaarder op haar borst. Taai slijm krie­belt in haar keel. Ze wil hoes­ten maar durft alleen te ku­chen. De man in de leunstoel beweegt. Ze reikt naar hem met haar goede hand: 'Dokter! Bent u het dokter?'

 'Blijf maar stil liggen Mijntje.'
 'Aart!' Het klinkt als een schot in haar hoofd. Aart zit daar in haar stoel. Haar hart bonst in haar keel en slaat een slag over.
 'Aart, wat doe je hier,' fluistert ze. 'Je bent al jaren dood.'
 'Ik ben voor jou gekomen Mijntje, ik wacht op jou.'
 'Aart, ik heb zo'n pijn op mijn borst, maar ik durf geen zuster te bellen; zulke spinnenkoppen als het zijn. Altijd druk met het weven van hun eigen web hebben ze geen tijd om een oud mens op de wc te helpen en mij een luier omge­daan. Een luier! Aart, ik die met mijn handen zoveel luiers heb staan wringen, lig nu zelf met een pieslap om.'
 'Je hebt gelijk Mijntje, het geeft geen pas. Ik zie nog hoe de bleek voor ons huis vol ligt met witte doeken. Bergen luiers met geelgroene vlekken heb je naar het veld gebracht.'

Door de mist van de tijd heen betreedt ze het met dauw bedekte gras­veld. Met haar stevige handen zoekt ze naar­stig naar hoe­ken, naar punten en ze hoort weer het klap­pende geluid waarmee ze de luiers uit ­spreid­de op het gras. Soms dreigde er een bui. Onrustig keek ze dan naar de lucht en bij de eerste regen sloeg ze groot alarm: 'Aart! Jon­gens! De was!'  Al wat lopen kon holde naar het grasveld om het droge goed binnen te brengen. Zo fris geurde het dan in de kamer naar die zonge­bleekte luiers.

 'Nee, Mijntje, jou een luier omdoen, dat kan niet! Maar het zal niet lang meer duren.'
 'Aart, op tafel staat een doosje met heel kleine witte tabletjes. Als je er één onder mijn tong legt, zakt de be­nauwdheid misschien wat af.'

 'Goed,' antwoordt Aart. 'Nog even dan.'


naar slot

zondag 25 maart 2012

HET BEZOEK


Mijntje opent haar ogen en kijkt verdwaasd in het wit van een plafond Haar hoofd voelt leeg en donker. Heel langzaam vormen zich haar gedachten: Waar ben ik? Waar is Aart? Paniek stijgt in haar op: Aart! 
Ge­luid­loos opent ze haar mond. 
Ze wil voelen links van haar in bed; de plaats waar Aart altijd slaapt. Een scherpe pijn houdt haar tegen. ‘ O ja! Herinnert ze zich weer, haar arm, haar elleboog is kapot. Met haar rech­ter­hand kan ze meer en aarze­lend tast ze rond. Haar vingers glijden over een smalle strook ka­toen, voorbij de harde rand van het bed tot ze de kilte waarnemen van behang op een beton­nen muur. Ze ligt in een smal bed, beseft ze, een eenper­soons­bed. Ner­gens voelt ze warmte, geen spoor van de ge­spierde armen of dijen van Aart.
 Mijntje huivert; haar lippen zijn droog en zweet parelt koud op haar voor­hoofd. Ze is wakker gewor­den van een drukkende pijn op haar borst. Voorzichtig ademt ze in en uit. Haar blik­ken dwalen door de ruimte. Ze bevindt zich in een kleine kamer met slechts één raam. Het licht gluurt grijs door een kier van het gor­dijn naar binnen; het moet nog vroeg in de ochtend zijn. Tegen de muur, recht tegen­over haar staat haar oude thee­kastje en ook de boeken­kast en het televisiemeubel herkent ze nu als van haar zelf. In het midden van de kamer ziet ze, zit­tend in haar fau­teuil de contou­ren van wat een manspersoon moet zijn.

Traag krijgen de beelden hun bete­kenis. Ze is in haar kamer in Mariënpark, weet ze weer: Het be­jaar­den­huis, waar ze sinds enige jaren woon­t. Maar, wie zit daar in haar stoel? Ze tilt haar hoofd wat omhoog uit het kussen om beter te kunnen zien. De man leunt achter­over. Hij zit onder­uitge­zakt met zijn rechter­voet kruislings over het linker bovenbeen. Het is een vertrouwd beeld en toch een beetje vreemd. 

Kan het de dokter zijn? Of de pastoor? Zou het zo slecht met haar gesteld zijn? Ze is op leef­tijd; de afge­lo­pen zomer heeft ze haar vijfen­tachtig jaren groots ge­vierd. Als voor haar de kerk­klok­ken luiden zullen de mensen in het dorp niet treu­ren: 'Ze heeft haar tijd breed ge­had'.
Ze scherpt haar blik en haar gedachten krijgen meer vaart. Nee, de pastoor is het niet. Dat ziet ze aan de ronde schouders, de korte nek en de gladde schedel. De pastoor is veel hoeki­ger, groter ook dan de man daar in haar stoel. Boven­dien loopt de pastoor zo hard niet meer. Waarom zou hij ook? Het vorige jaar heeft hij haar samen met een hele groep oude vrou­wen en mannen van de laatste sacra­menten voor­zien. Allemaal tegelijk. Uit voor­zorg, dat is weer zo,n nieuwigheid. Niet een van haar kinderen had er bij kunnen zijn.

Zangerig klinken hun kinderstemmetjes in haar oren: 'Lie­ve heertje ik ga slapen, want de dag is weer voor­bij.' Ze is terug in haar eigen huis, in de woonkamer en zit met haar dikke buik op een rechte stoel. Door het glas-in-lood van de bovenramen schijnt de avondzon in een brede baan naar binnen en stofjes dansen op en neer. Op de ruwe kokosmat knielen haar kinde­ren om haar heen.

'Lieve heertje zegen mij ...' bidden ze met samenge­vouwen handen en gesloten ogen, het avondgebed dat ze van haar hebben geleerd. Kleine Freek zit op haar schoot. Ze helpt hem zijn handjes vouwen, dat is een heel gedoe, die korte dik­ke vinger­tjes ineenstren­ge­len. Het lukt en ze legt haar handen er stevig omheen.
'Amen,' roept de kleine boef. Hij probeert zich los te wurmen. De kinde­ren aan haar voeten gluren grinnikend tussen hun wim­pers door.
'Engeltje zoet, bewaar Simon, Mieke, André, Otto, Dirk, Jaap….goed,’ helpt ze.
'Amen,' roepen ze nu allemaal en wrijven hun pijnlijke knieën waarin de mat wit staat afgedrukt.
'Allemaal plassen en naar boven!'
'Eerst nog een beetje water.'
'Mag ik ook wat drin­ken.'
'Ik ook dorst.'
Als ze eindelijk liggen, loopt ze nog een keertje langs hun bedden. Stopt hier een deken in, trekt daar een laken recht en doopt haar vingers in het wijwaterbakje met het palmtakje dat aan een balk midden op de zolder hangt. Nat trekt ze kruisjes op de gladde huid van hun voor­hoofd: 'Welterus­ten, trus­ten... tot mor­gen...'

Morgen doet er niet meer toe. Zijn duim zalvend in het gouden doosje met Heilig Oliesel was de pastoor zijn kudde rondgegaan. Hij maakte kruisjes op haar voor­hoofd, haar lippen, haar han­den. Alles werd haar verge­ven; verkeer­de gedachten, drif­tige woor­den en ook de tikken die ze had uitge­deeld. Voor­zichtig voel­de ze aan de hand die krachte­loos naast haar in bed lag. Ze had zich dikwijls zeer ge­daan.
Nee, het is niet de pastoor die daar zit. De dokter dan? De oude dokter zou het kunnen zijn! Niet de jonge die leek er niet op. Die zal ook niet durven komen. Die is door haar oudste dochter de wacht aange­zegd.

'Een nul is het,' heeft Mieke gezegd: 'Een kwakzal­ver, die ver­dient aan de pillen die u van hem moet slikken. Wie geeft een oud mens als u nu zoveel medicijnen?'

Het is waar, ze heeft zich leeg ­geplast aan de tablet­ten die hij voor­schreef. Dag en nacht moest ze naar de wc. Haar nacht­rust schoot erbij in en op het laatst slingerende ze op haar benen. Met Pasen is het gebeurd: recht voor de ingang van de kapel is ze onderuitgegaan. Pas in het zieken­huis kwam ze weer bij haar positie­ven. Zes weken hebben ze haar daar gehou­den, haar lin­kerarm strak­getrok­ken in een stella­ge van gewich­ten en ijzerdraad. Het heeft niet gehol­pen, de elle­boog is niet geheeld. Hulpeloos keerde ze terug in het be­jaar­den­huis: een arm als een boom­wor­tel, haar elle­boog zo dik als een knie en vin­gers stijf opge­zwol­len van het vocht. Overal moet ze om vragen. Zelfs haar eigen direc­toire kan ze niet meer op- of neerhalen. Nee, de jonge dokter zal niet bij haar in de stoel gaan zit­ten.


naar vervolg

maandag 12 maart 2012

Brieven van mijn moeder


Jarenlang schrijft mijn moeder iedere veertien dagen een brief naar haar zoon, die op 17 jarige leeftijd naar Brazilië is vertrokken om daar zijn priesteropleiding af te maken. Zie 'Een Rijk Rooms Leven'    




Precies vijftig jaar na dato stuurt mijn broer die nog altijd en inmiddels gelukkig getrouw in Brazilië woont de brieven via de mail naar zijn broers en zussen zodat deze eindelijk kunnen vernemen wat hun moeder zoal te vertellen had.


Vandaag kreeg ik weer een brief met o.a. het volgende oude nieuws:


 Nu zal ik je nog wat nieuws vertellen. Wij hebben.............. TELEVISIE. Hoe vind je dat? Vader en de jongens betalen hem met elkaar. Het is voornamelijk de sport die de doorslag heeft gegeven. De jongens, en ook vader, zaten altijd bij anderen, wat ook geen pretje is. Nu kunnen ze thuis kijken. En wij genieten er ook dikwijls van, als er eens een mooi toneelstuk is of een goede film. En vooral het journaal is altijd mooi. Verleden week zondag was er een prachtige H. Mis op de televisie. Nu, joh, daar keek je je ogen op uit. Je had Ward zijn gezicht moeten zien toen hij verleden week thuis kwam. Ik had het hem niet geschreven, dus stond hij gewoon perplex.
 



zaterdag 3 maart 2012

De Liebster Blog award



En de winnaar is ...? ik heb er tot in de morgen naar zitten kijken. Een hele verrassing dus als je dan zelf een award krijgt uitgereikt en nog wel van Heldinne  Voor mijn ' ontroerende autobiografische notities' !
Dank lieve Heldinne  ik ben zeer vereerd en geef de award door aan vijf door mij bewonderde bloggers met minder dan 200 volgers . In willekeurige volgorde: 

Zwemmen of verzuipen  het wel en wee van iemand die longkanker overleeft en daar op de vierkante centimeter over kan schrijven zonder dat het verveeld.
T-Time   met haar prachtige sprookjesachtige verhalen. 
Mollie schrijft wat  autobiografische blogs in prachtig proza.
Rein Swart voor zijn Allerhande maar vooral literatuur. De man in dit rijtje met actuele en accurate verslagen! En laatst but not least:
Jip's Snuffelhoek met zijn columns die hij bij elkaar snuffelt in Voordorp, een wijk in Utrecht. 
Helaas ik mag er maar vijf weggeven en heb vooral voor het schrijven gekozen!
Veel plezier er mee. En  zoals jullie kunnen zien het logo is geplaatst!