vrijdag 25 december 2009

Kerstgedachten



Zo wit, zo stil na de storm over de opwarming van de aarde. Zo wit, na één spuitje om te gaan slapen, zo stil na één om niet meer op te staan. Vol van verwachting!

Zal het straks nog wel lente zijn?

Met beide ogen open toch blijven hopen,
ik wens het jullie toe. Allemaal.

Sagita

zaterdag 5 december 2009

Mijn kleine oorlog


Hongerwinter                                                                                                             pentekening in kleureninkt 1988

Onlangs de DVD over de slag om 'The Somme' gekocht. 1 juli 1916: tweehonderdduizend jonge mannen, soms nog kinderen, wachten op een fluitje dat hen van loopgraaf naar loopgraaf dwingt. Een fluitje van een cent verwoest op één dag de levens van 25.000 Engelse, Franse en Duitse soldaten: verloofden, echtgenoten,vaders en zonen. De meesten van hen vallen al in het eerste uur. Velen sterven onnodig, verbloeden in het met prikkeldraad afgezette stuk niemandsland terwijl ze vergeefs om hulp roepen.

Ook de Tweede Wereld Oorlog is weer een hot item. In 9 afleveringen zend de NPS op zondagavond 'De Oorlog' uit, verrijkt met brieven, dagboek fragmenten en filmbeelden materiaal afkomstig van ooggetuigen, van burgers die de oorlog bewust meemaakten. De productie '13 jaar in de oorlog' moet de oorlogsbeelden geschikt maken voor jonge kijkertjes.

De DVD-recorder aan kijk ik. Zie drommen vliegtuigen in zwart-wit in het luchtruim. Omlaag vallende bommen. Rotterdam een grote vuurzee. De Arbeitseinsatz. Razzia's. Joodse mensen; mannen,vrouwen en kinderen, compleet met davidsster en één koffertje, weggevoerd als vee. Naakte mensen met in de verte rokende schoorstenen. Uitgeputte soldaten met omhooggestoken armen. Mensen die zwerven langs wegen opzoek naar voedsel. Het beeld van het jongetje, doodgeschoten voor een bakkerswinkel omdat hij een brood heeft gestolen en daar ter afschrikking een hele dag moet liggen met naast hem het bordje 'Ik ben een dief', blijft op mijn netvlies hangen.

Ik raak geëmotioneerd van beelden - uit welke oorlog dan ook – van moeders met in hun armen uitgemergelde kinderen. Moet huilen als ik de grote doffe ogen in het oude gerimpelde kindergezicht ontmoet. Alsof ik kijk naar mijn eigen kleine geschiedenis.

In de oorlog was ik een kind, nog zo klein, dat ik geen echte herinneringen heb. Geboren in september 1941 zijn het slechts fragmenten. Een flits van een in soldatenkistje geschoeid been. Een beeld van een soldaten cap. De beetje zurige geur van soep uit de gaarkeuken. Een vage herinnering dat ik in de huiskamer op een potje, moeite heb om rechtop te blijven zitten. Verder zijn er de geluiden, maar die herinner ik me alleen zoals dat met het beantwoorden van multiple choice vragen gaat: je herkent het goede antwoord.
Alleen als ik de geluiden hoor van de Engelse bommenwerpers, die iedere nacht laag over ons huis vlogen op weg naar Duitsland en van de V1's en V2's die de Duitsers vanuit het Haagse bos naar Engeland afvuurden, weet ik het weer. Raak ik gespannen.

De Tweede Wereldoorlog is voor mij een slecht geschreven boek: allemaal losse eindjes. Misschien verklaart dat mijn fascinatie. Mijn verlangen om te willen weten en te begrijpen. Het is alsof ik steeds opnieuw als kind het litteken op mijn voet ontdek en van mijn moeder moet horen dat ik als tweejarige een ketel kokend water over me heen trok. Dat het gelukkig bij eerste- en tweedegraads verbrandingen bleef omdat zij mij meteen in de gootsteen onder de koud waterkraan heeft gelegd. Niettemin moest ze mij, van de huisarts die een week later vanuit zijn onderduikadres een bliksembezoek bracht, alsnog naar het ziekenhuis brengen. Ze had er bij de nonnen op aangedrongen om me goed te kammen. Ik had een paar luizen maar zij hield dat goed bij. Toen ze me later weer bezocht lag ik geïsoleerd op een badkamer. Mijn voortdurende huilen stoorde de andere kinderen op zaal. Na ruim een week adviseerden de nonnen mijn moeder om me weer mee naar huis te nemen. De brandwonden genazen, maar verder ging het niet goed met mij. Mijn moeder was nog steeds verontwaardigd: 'Helemaal onder de luizen'.

Mijn kleine oorlog is als het litteken op mijn voet. De getuigenis dat ik het heb meegemaakt zonder dat ik het weet. Het kan begrijpen.

woensdag 25 november 2009

Romeo E Giulietta

Uw Kinderen zijn niet Uw Kinderen
Zij zijn de Zonen en Dochteren van het Verlangen
van het Leven naar zichzelf.

Zij Komen door U maar niet van U
En hoewel zij bij U zijn
behoren zij U niet toe.

U Kunt hen Uw liefde schenken
maar niet Uw gedachten.

U Kunt hun lichamen een tehuis bieden
maar niet hun Ziel.

Want hun Ziel woont in het huis van Morgen,
dat U niet kunt bezoeken
zelfs in Uw dromen niet

U kunt er naar streven als zij te zijn, 

maar Probeer hen niet te maken zoals U bent, Want het Leven gaat niet terug, noch verblijft het bij gister.












Deze woorden van Kahlil Gibran staan op de achterkant van de afgebeelde kaart. Dienah, een oudere vriendin, heeft ze in sierlijk (half blok, half aaneen) handschrift opgeschreven: Voor Sagita 14 september 1986. Het is de dag voor mijn verjaardag en ik ben ruim drie maanden zwanger van mijn jongste zoon.
                                                                     ***

'Mam,' vraagt David: 'Heb jij nog iets van Bert Thiecke?'

Mijn gedachten keren terug naar gisteren, toen David nog niet geboren was. Naar de stormachtige periode in mijn leven, waarin niets hetzelfde bleef. Tweede helft jaren zeventig, de tijd van demonstreren en praten is voorbij. We willen actie en zetten zelf de verandering in gang. Vormen werkgroepen, gaan aan de slag in wijken en buurten. Zelf werk ik mee in een wijkwinkel, een rechtswinkel en zet een gezondheidsproject op. Alles met doel om mensen kennis aan te reiken, ze mondiger te maken waardoor ze minder afhankelijk zijn van de bestaande hulpverlening en autoriteiten. In die periode leer ik bijzondere mensen kennen waaronder Bert. Terugkijkend, denk ik, dat we in dit proces zelf het meest veranderen. Mensen sluiten zich aan bij Bhagwan, homo's springen met bosjes uit de kast en vrouwen worden bewust ongehuwd moeder, waaronder ik zelf. In Een Verre en Hete Zomer verhaal ik over de rol, die Bert daarin speelde. Een paar jaar later is alles voorbij.

Bert wordt in de zomer van 1983 door zijn ex-vriend Stephen met een messteek in de hartstreek om het leven gebracht. Stephen neemt daarna een overdosis aan medicijnen in, afkomstig uit de huiartsentas van Bert.
'Twee Nederlanders dood in tent op camping in Italië,' kopten de kranten.

'Bert Thiecke?'
'Ja, ik moet dit blok voor school een korte documentaire maken.'

David volgt een opleiding voor filmmaker en wil nu – ruim 25 jaar later – daar een film over maken. Twee dagen lang keer ik mijn huis om. Op zoek naar sporen van Bert. Ik weet toch bijna zeker dat ik laatst, ook tijdens een speurtocht naar oude krantenknipsels, zijn rouwkaart nog in mijn handen heb gehad.
Verwachtingsvol trek ik iedere witte enveloppe met grijze rand uit de stapels nieuwjaarswensen, vakantie- en verjaardagskaarten, die ik in de loop der jaren trouw heb bewaard en die nog steeds wachten op een plaatsje in een album of toch maar de papierbak in.

Ik doorzoek zelfs de rode plastic Blogger box waarin de nalatenschap van moeder rust en constateer dat ik die bewaar-tic van geen vreemde heb. Krantenknipsels, kaarten, bidprentjes en ja veel rouwkaarten van ooms, tantes van mijn vader en van mijn broer. Onderin een bundeltje ouderwetse wensen, in fraai handschrift geschreven door een leerkracht en voorzien van mooie plaatjes, die wij als kind ter gelegenheid van een feest voor onze ouders plachten op te zeggen.

De rouwkaart van Bert vind ik niet. Alleen een kaart van zijn familie uit een plaats gelegen in het noorden van het land met dank voor de getoonde belangstelling. Ik begin er nu zelfs aan te twijfelen of ik wel ooit zo'n kaart heb ontvangen? Wat wist zijn familie over zijn leven hier? Over zijn vrienden, over mijn bestaan?

Ik realiseer me dat ik ben vergeten hoe oud hij was en heb moeite met het voor de geest halen van zijn gezicht; blond, lichte ogen, vermoedelijk lenzen, zachte uitstraling met soms een ironisch trekje om zijn mond. Echt scherp krijg ik zijn trekken niet. Ik heb hem nooit meer gezien. Bert is een van die mensen waar ik geen foto van heb.

In mijn dagboeken begin ik af en toe met een brief aan zijn familie. Vertel dat ik Bert mis en vraag om een foto, waarmee ik de herinnering aan hem levend wil houden voor mezelf en voor mijn kind. De laatste poging is gedateerd mei 1988. Aram is dan zes en David - inmiddels geboren - alweer ruim een jaar. Uiteindelijk heb ik nooit een brief aan de familie verstuurd.

Ons rest een zilveren bekertje met Aram's naam erin gegraveerd. Een geboorte geschenk van Bert en een aantal kaarten door hem aan ons verstuurd. Vanuit verschillende vakantieoorden zendt hij ons zijn lieve groeten en spreekt de hoop uit dat hij ons spoedig weer zal zien.
                                                                          ***

Tijdens mijn zoektocht naar 'iets' van Bert vind ik de kaart van Dienah. Uitgetypt vind ik de tekst minder indrukwekkend. Dat de ziel van mijn kinderen woont in het huis van morgen, waar ik ze niet kan bezoeken, blijft hangen.

David zit vol plannen. 'Mam!' Belt hij me op. 'Weet je wat ik ontdekt heb!'
'Nee.'
'Bert en Stephen waren in Verona. Ze bezochten daar de opera en weet je hoe de camping heette waar ze verbleven?'
'Geen idee.'
'Romeo E Giulietta!'

dinsdag 24 november 2009

De dood van Jaap



Ik zet zijn geschilderd portret op de bovenrand van de eiken boekenkast met de glas-in-lood deurtjes. Na de verhuizing heb ik het niet meer opgehangen. Ik vond het terug in een lade onder mijn bed. Een grijs laagje stof bedekt de gele en bruine okers, de gebrande siënna, omber en streekjes vermiljoen. Alleen zijn trui heeft de kleur van groene aarde.
    Zacht blaas ik over het oppervlak. Mijn lippen beroeren zijn kin met het familiekuiltje, zijn wangen, smal voorhoofd en tenslotte zijn mond. Daarna wacht ik. Hoop ik nog altijd op een wonder?

Mijn broer Jaap verongelukt op de dag dat de kerkklokken beieren voor de begrafenis van een twintigjarige dorpsgenoot. Deze jongen heeft zich, in jeugdige overmoed, met zijn auto letterlijk in stukken  gereden. ‘Niets aan af te leggen,’ heeft de begrafenisondernemer de geschokte ouders meegedeeld.  De kist blijft gesloten. Het hele dorp treurt en Jaap is namens de jongerensociëteit naar een bloemist voor grafwerk gegaan. Hij heeft een zwarte krans  opgemaakt met witte aronskelken uitgezocht. 

In het voorjaar van 1971 woon en werk ik in Hilversum. Daarnaast volg ik een opleiding VWO aan het Goois Avondlyceum. Drie avonden in de week pak ik mijn boekentas en vergaar alsnog de kennis die ik in mijn jeugd heb gemist. 
         Het is op een woensdagavond tijdens de natuurkunde les dat de conciërge  aarzelend de klas binnenkomt. Hij wisselt fluisterend een paar woorden met de leraar voor het bord, die juist op het punt staat om ons de breking van licht door een prisma uit te leggen. De hand van de leraar met krijtje erin zweeft nog boven zijn hoofd, als hij zich omdraait  en tegen mij zegt: ‘mejuffrouw Vogelaar er is telefoon voor u.’
         Met mijn blikken gefixeerd op het krijtje in de lucht cirkelen de woorden in mijn hoofd:  er is telefoon voor u? Telefoon? Voor u? 
         Ik maak geen aanstalten om mijn plaats te verlaten.  ‘Dat kan niet,’ antwoord ik.
         ‘Echt er is telefoon voor u.’
         Ik vraag me af of hij weet dat zijn arm nog steeds omhoog staat? Dat het krijtje zinloos als een gedoofde sigaret tussen zijn vingers uitsteekt? 
         ‘Wie zou mij hier willen  bellen?’
         ‘Gaat u nou maar.’
         Misschien moet ik het zeggen: meneer uw krijtje...
         ‘Het is een vergissing. Het kan niet. Niemand zal  mij hier  bellen.’ 
         ‘Toch wel. Er is telefoon.. U kunt hem opnemen in de gang.’
         Het krijtje zakt omlaag. Eindelijk! .
         ‘Kom de conciërge zal u hem wijzen.’
         Ik volg de conciërge naar de gang waar in een hoek de hoorn op een plankje onder de telefoon op mij ligt te wachten.
         ‘Ja hallo! Met wie?’.
         ‘ Ik ben het Jana,’ antwoordt mijn broer  Dirk.’ Je moet naar huis komen!’
         ‘Naar huis komen! Ik zit midden in een natuurkunde les.’ Hoe haalt mijn broer het in zijn hoofd? Mij hier bellen en zeggen dat ik naar huis moet komen. Ik kan deze lessen helemaal niet missen.
          ‘Je moet komen Jana. Jaap heeft een ongeluk gehad.’




Jaap, een van mijn jongere broers heeft een ongeluk gehad? Jaap, die op voorhand iedere concurrentieslag die hij met Ward - zijn één jaar oudere broer – aangaat verliest.







Die vrede wil stichten als zijn jongere broers Freek en Louis samen op de vuist gaan. Die onvermijdelijk de klappen krijgt omdat Freek en Louis zich vervolgens als één man tegen hem keren.













Die zichzelf gitaar leert spelen. Die als basgitarist in een band twee jaar rondzwerft langs de Franse - en Italiaanse Rivièra en leeft... Leeft waarvan? Jaap zijn zakken zijn altijd leeg. Regelmatig stopt mijn moeder hem een paar gulden toe: ‘jongen pas toch beter op je geld.’
    ‘Je lijkt wel gek! Van mij krijgt hij niets meer!’ Roept mijn vader.
    ‘Het komt wel goed moeder. Maak je over mij maar geen zorgen,’ antwoordt Jaap steevast. Drieëntwintig is hij nu.


    
    ‘O jee. Toch niet erg?’
    ‘Ja heel erg.’
    ‘Maar hij is niet dood hé?’
    ‘Ja, hij is dood.’
    ‘Nee, dat is niet waar?’
    ‘Ja, wel.’










Het mes snijdt overal doorheen. Kerft mijn borstbeen. Treft mijn middenrif. Mijn maag kantelt als een  scherpe steen  in mijn buik, draait zich om en om en om. Heen-en-weer slingerend als een schip  op de golven van een woeste zee probeer ik overeind te blijven. Niet toegeven. Niet overgeven. Ik moet naar huis. Ik moet naar Jaap.


Hilversum - Leidschendam. Een afstand van tachtig kilometer. Met hoge snelheid rijdt de medeleerling  me naar huis. Spontaan heeft hij het aangeboden. In het donker op de snelweg probeer ik me een voorstelling te maken. Jaap is dood.  Door wat? Door wie? Waar?  Is het wel een ongeluk?  Hij kan zo mistroostig voor zich uit zitten staren. Hij zal toch niet... ?   Jaap is niet echt gelukkig met het burgerlijke leven dat hij na zijn terugkeer uit het buitenland moet leiden. Alleen als hij in de  weekenden  mee kan spelen in een band leeft hij even op. 

         In ons ouderlijk huis tref ik mijn broers, zus en andere verwanten  met rood opgezette ogen. Ze wachten op mijn ouders. 
In de hal van het ziekenhuis, waar Jaap naar toe is gebracht, zitten mijn ouders aan elkaar vastgeklemd op een houten bank stram tegen de muur. Is er één of zijn er twee uur verstreken?
         Eindelijk komt een dokter in hun richting lopen: ‘Meneer en Mevrouw Vogelaar?’
         ‘Ja,’als één man staan ze op.
         ‘Helaas  hebben we weinig voor uw zoon kunnen doen.’
         Niets kunnen doen? Waarop hebben ze dan al die tijd gewacht? Niet begrijpend gaan ze met hem mee. Lopen door eindeloze gangen die grijzer en grauwer worden. In het mortuarium slaat de arts het laken terug dat over een stille gestalte op een brancard ligt uitgestrekt: ‘is dit uw zoon Jacob?’

         ‘Jaap!’ Het klinkt als uit één mond.

Hoe vaak heb ik daarna in mijn gedachten die laatste rit samen met mijn broer gereden? Ben ik na z’n werk  naast hem in de kleine mini gestapt?
          Diept zijn gezicht uit mijn herinnering op. Kijk ik naar de witte lok haar op zijn voorhoofd die fel afsteekt tegen zijn donkerblonde haar. Een stukje huid zonder pigment. Daar is hij mee geboren. Op zijn buik heeft hij nog een veel grotere plek. ‘De verf was op toen vader en moeder eindelijk aan jou toe kwamen,’ plagen wij hem. 
         Zie ik zijn smalle handen het stuur dan naar links, dan weer naar rechts trekken: de wielen in de richting van de provinciale weg draaien die dwars door ons dorp loopt.
         Bijna een jaar nu heeft hij zijn rijbewijs. Blij en trots dat hij voor iemand wat kan betekenen geeft hij gehoor aan  ieder  verzoek om een lift.
         ‘Jaap, ik heb de bus gemist. Kan je me even brengen?’
         ‘Jaap,  we willen graag even bij Tante Annie op visite. Zou je ons vanavond daar op willen halen?’
         ‘Jaap, ik heb zoveel bagage zou jij me naar mijn kamer willen brengen?’
         ‘Jaap, het is zulk slecht weer. Wil je ons even naar de kerk rijden?’
         Jaap zijn bruine ogen  glunderen. Zijn plaats  in de hiërarchie van ons ouderlijk gezin is door de auto  aanzienlijk gestegen.

Om de paar minuten rijdt het verkeer op de andere baan ons in kleine files van drie, vier auto’s tegemoet. Een paar kilometer verderop wordt er aan de weg gewerkt. We naderen ons dorp. In de verte doemt het huis op van de familie Poel dat  door zijn ligging in een bocht ons het zicht op de weg ontneemt. Ik verheug me erop. Eenmaal door die kromming strekt het landschap van mijn jeugd zich voor mij uit. Links en rechts boerderijen. Ophaalbruggen. De vaart waarin we zomers visten en waarop we schaatsten in de winter als het vijf nachten stevig gevroren had. De weilanden. De schapen met hun lammetjes.  Het scheve huis waar  Jaap als enige geboren is.
         Het oude huis bestaat niet meer: te diep verzakt, te nat en te weinig comfort  biedend, is het tot de grond toe afgebroken. Vader en moeder zijn met hun nog thuiswonende kinderen naar een doorzonwoning in de dorpskern verhuisd. Een hoekhuis met grote tuin en slaapkamers. Droog en ruim, maar er is geen planken zoldervloer met kieren en kwasten waarop ik mijn voeten neer kan zetten  zonder ze te laten kraken. 
         Nog even en we zijn thuis. Jaap stuurt zijn kleine auto de bocht in. Op de linker weghelft komen  een aantal auto’s  ons tegemoet rijden. Twee vrachtwagens en...
         ‘Pas op Jaap! Kijk uit! Die gek in die stationcar haalt die laatste vrachtwagen in. Remmen Jaap hij zit op jouw helft! Harder Jaap straks knallen we erbovenop!’

In mijn verbeelding hier aangekomen, verlaat ik zijn auto.  Alleen  mijn broer Jaap verongelukt. Remsporen laten zien waar  in de  bocht de wielen van de mini in de berm langs de weg glijden. Waar Jaap vecht voor zijn leven. Hij uit alle macht stuurt om de auto weer op de weg te krijgen. Zijn voet  van het rempedaal schiet. Hij de controle over de auto verliest. Deze zwenkt terug de weg op. Botst boven op een tegenligger met twee passagiers.

         Ik probeer de klap te voelen waarmee zijn voorhoofd tegen de ruit aan knalt.Kijk naar zijn witte lok die langzaam roze kleurt. Minutenlang  lig ik met ingehouden adem stil op bed.


Jaap wordt nog diezelfde week op  zaterdag  begraven. De dag ervoor geeft  justitie zijn lichaam vrij. Als slachtoffer van een verkeersdelict waarvan de dader is doorgereden, hebben ze zijn kist verzegeld. Om beurten kijken we naar Jaap door een raampje dat in het deksel zit. De broeder in het ziekenhuis heeft gelijk: ‘eigenlijk weinig aan te zien.’  In huis is het bijna een vrolijke boel. De huisarts heeft een grote pot met valiumtabletten voorgeschreven, waar we allemaal gretig van snoepen. Moeder huilt en lacht tegelijkertijd terwijl ze zegt: ‘nu staat die jongen de hele nacht alleen in de kerk terwijl ik hem er  anders met geen stok naar toe kan slaan.’

         Op het altaar spelen  jonge mensen  popmuziek. Jaap zijn roodgelakte en met witte rand afgewerkte  basgitaar staat  onberoerd tussen hen in. ‘Blowing in de Wind,’  zingt de hele gemeenschap als we Jaap aan het einde van de mis naar het kerkhof  brengen. Jaap wordt bijgezet in het graf waar drie dagen eerder de twintigjarige jongen is begraven. 

De zondag erna keer ik terug naar de begraafplaats. Het graf is toegedekt. De bloemstukken van de jongen en van Jaap liggen innig vermengd op de vers omgekeerde aarde. In het midden prijkt de zwarte krans met aronskelken.








woensdag 7 oktober 2009

Wateren- slot



We wonen weer in onze eigen huizen, terug in de intimiteit van het moderne Westerse gezin. Zondagavond, na het verorberen van wat was overgebleven van de barbecue, zwaaiden de meesten af. Kinderen moesten de andere dag weer naar school en het werk wachtte. De achterblijvers ruimden op, verzamelden vergeten spullen en dronken een laatste glas bij het smeulende vuur.

We hebben, om het naar het boek van John Cleese en Robin Skynner te zeggen, onze familie weer voor twee jaar overleefd. Een weekend lang tezamen in de traditie van onze ouders, werden we weer de kinderen die we ooit waren. Tijdens mijn studie psychologie aan de Universiteit van Utrecht merkte de docent Wim Zwanikken in zijn college eens op: 'maak niet uit wat je in je leven allemaal geleerd en gedaan hebt, terug in de ouderlijke setting ben je gewoon weer de jongen die tot zeven jaar in zijn nest piste.'
Terug naar de roots met al onze kinderen en kleinkinderen, ze kennis laten maken met de vanzelfsprekende vertrouwdheid van het leven in een grote familie. Ze de ervaring meegeven dat ze ergens bij horen zonder dat ze er iets voor moeten doen. Geboren zijn is genoeg.
Een kop vol roestbruine krullen, rent de eerste dag een kind op me af. Het is de driejarige kleinzoon van mijn broer in Brazilië. Twee jaar geleden kon hij nog niet lopen en was nog helemaal kaal. Zijn hoofd achterover in zijn nek, kijkt hij me met grote donkere ogen aan: 'Ik ben Mees. Wie ben jij?'
'Wie denk je dat ik ben?'
Een korte observerende blik: 'Een Oma!' En weg is hij weer, op zoek naar nieuwe gasten. 'Ik ben Mees! Ik ben Mees!' Hoor ik hem achter me roepen.



In 2000 bewonderde ik in Parijs een bewegend kunstwerk van Jean Tinguely toegelicht met de woorden: ´Het is niet de tijd, maar de mensen die voorbijgaan.´ Ik moet daar vaak aan denken als ik kinderen in sprongen ouder zie worden. Zo loop je nog achter een kinderwagen, vanwaaruit ze je met tandeloze mond toelachen. Zo zitten ze in de achterbak van de truck waarmee je met zijn allen naar een viswedstrijd rijdt en lachen ze je uit.


Daar doen we het voor. Dat straks, als de monden van de tweede generatie stil zijn gevallen, deze kinderen verhalen vertellen aan hun kinderen, aan hun neefjes en nichtjes. Dat ze slap liggen van het lachen bij de herinnering alleen. Dat ze foto´s opzoeken of de filmpjes laten zien van hun ouders, ooms, tantes en grootouders en wijzen: ´Kijk, dat is mijn Opa en dat ben ik boven op zijn rug.'

vrijdag 2 oktober 2009

Wateren-3



Heel Nederland heeft de afgelopen dagen redelijk tot mooi weer, behalve Noord Nederland. 's Morgens bij het opstarten van de computers kijken groot en klein teleurgesteld naar de brede band regen die precies boven Wateren drijft. Tja, wie organiseert er nu ook een familie weekend in Wateren? Wij dus.
Vandaag, de derde dag, hebben we een viswedstrijd op het programma staan. In een extra attentie hebben we iedereen die over een visakte beschikt gevraagd om deze mee te nemen en ook om vooral het visgerei niet te vergeten. Gelukkig trekt de lucht met het middaguur open en een flink groep vertrekt naar een grote visvijver in de buurt van Diever. Het vissen zit in ons het bloed. Bijna jaloers kijk ik naar de geavanceerde uitrusting waarmee de tweede en derde generatie een plaatsje bij het water zoekt.
Mijn kinderhanden boetseren een plukje deeg om het vishaakje heen. Vissen zijn slim, een kleine glinstering van het haakje en ze zwemmen met een lange neus om mijn simmetje heen. Het is een echte weerhaak, geen speldenknop waar de vissen zo weer van af glijden. Gelukkig dat moeder wat geld wilde missen voor een haakje en een paar loodjes. De hengel heb ik zelf gemaakt. Van een tuinder uit de buurt kreeg ik een bonenstaak. De rest bestaat uit zwart garen en een kurk doorboord met een kaalgeknipte kippenveer.
Ik zit met afgezakte kniekousen op de schoeiing aan de kant. Mijn schoenen bungelen vlak boven het water van de vaart die voor ons huis langs stroomt. De stok is zwaar en met moeite weet ik mijn dobber een paar meter ver de vaart in te werpen. Daar waar ik verwacht dat de vissen zullen bijten. In de sloot zwemmen voorns, baarzen, snoeken, zeelt en er zit ook paling. Wij - mijn broers en ik – vangen meestal voorntjes of baarzen, die we daarna zelf schoonmaken en bakken op het fornuis dat vader achter het huis heeft gemetseld. In huis wil moeder het niet hebben, ze houdt niet van vis.


Op de foto boven vist vader in diezelfde vaart en er zwommen niet alleen vissen. In de zomer namen ook wij, de kinderen, er een duik om ons wat op te frissen. Alleen die vaart was ook de plek waar iedere zaterdag een oude wasketel, nog goed om huisvuil in te verzamelen, werd leeg gekieperd. Met als gevolg dat regelmatig een van ons, hevig bloedend uit een enorme jaap in een voet naar huis toe hinkelde om zich te laten verbinden. Dit alles is van voor gemeentelijke verordeningen, reinigingsheffing en vuilniswagens.


Wat rest zijn slechts verhalen. Hoe we elkaar treiterden door onze dobber in de buurt te manoeuvreren van iemand waarbij de vissen kennelijk wel wilden bijten. Hoe mijn broer, de driftige pater, de zondagsrust in ons gezin ernstig verstoorde door mijn zus letterlijk aan de haak te slaan. Hoe vader op zijn vrije dag weer met een kind achter op zijn bagagedrager, naar de dokter in het naburige dorp fietste om het kreng uit haar kuit te laten snijden.


Vandaag blijft alles rustig. De vissers turen naar hun dobbertjes. Anderen liggen lui in het gras en ik kijk nog even in het bakje met bewegende maden.


Wordt vervolgd. Lees verder op: Wateren (slot)

maandag 21 september 2009

Wateren-2



Terugkijkend vind ik het moeilijk om dat te beschrijven wat zo'n weekend boeiend maakt. Een schoonzusje constateert bij het het vertrek: ' Een heerlijk weekend met veel persoonlijke vrijheid.'




De voorwaarden: een locatie in mooie omgeving en voldoende eten, hapjes en drank. Een paar vaste punten als: ontbijten tussen acht en tien , vanaf half vijf borrelen en op zaterdag een barbecue.Verder wat vooronderzoek naar evenementen in de buurt, waar je een fiets kan huren en een paar mensen die bereid zijn om een wandel- en fietstocht te organiseren. Voor de rest rotzooit iedereen maar wat aan. Een huifkar vol kinderen met hun ouders maken het zich moeilijk met een dwars liggend paard. De jongelui springen bij elkaar in de auto en verdwijnen richting zwemparadijs, de ouderen stappen op de fiets of maken, zoals ik een wandeling. Mijn broer – opa geworden van de jongste telg – heeft de leiding. Hij kiest voor een wandeling door de Kale Duinen midden in het Drents-Friese Wold.



Iets ondernemen met mijn familie in groepsverband vergt veel van ieders geduld. Sowieso neemt het nogal wat tijd voor duidelijk is wie er allemaal meegaan en wie met welke auto mee rijdt. Is die hobbel genomen, dan is het wachten op vooral de vrouwen die nog even naar het toilet moeten. Als je denkt dat de groep compleet is, ontdekt er altijd wel een dat hij of zij nog iets vergeten is; een tas of paraplu of iets dergelijks. Deze keer moeten we extra lang wachten omdat op moment van vertrek er plotseling een fotosessie gehouden moet worden. Achteraf begrijpelijk, de familiereünie brengt ook hele gezinnen bij elkaar en is bij uitstek een gelegenheid om weer eens samen op de foto te gaan. In dit geval moet de foto nog diezelfde middag geshopt, afgedrukt en van een lijst worden voorzien zodat hij 's nachts om twaalf uur als verrassing aan de dan jarige moeder kan worden gegeven.

De wachtenden op de parkeerplaats weten niets van dit hogere doel. Ze hangen zuchtend aan openstaande portieren. De kersverse Oma raakt geagiteerd. Baby Adrian dreigt in huilen los te barsten. Hij vindt alles goed. Gaat van arm naar arm. Wordt door iedereen bewonderd en observeert ons op zijn beurt met klinische blik. Zet hem echter niet in een stoeltje van een stilstaande auto.



Gelukkig komt de stoet auto's toch nog in beweging en na een paar kilometer wordt hij overgeheveld in een kinderwagen. Heuvel op heuvel af. Dwars door de zandverstuiving. Afwisselend geduwd of getrokken door ooms, tantes, neven en nichten, die hem als een kudde olifanten omringen.

Dat we allemaal ooit zo als een prins of prinses zijn rondgereden en er niet eens een herinnering aan over hebben gehouden. Misschien om ons te behoeden; niet iedereen wacht een gouden koets.




Wordt vervolgd. Lees verder op: Wateren (3)

zondag 20 september 2009

Wateren - 1



Vrijdagmiddag haalt mijn neef me op. De auto waar ik aanvankelijk met mee zou rijden zit afgeladen vol met boodschappen en kinderen. Gelukkig past mijn bagage nog net naast de muziektoren. Sjors zal de muziek verzorgen. Nee geen CD's, we zitten inmiddels in het tijdperk van de mp3's. Veel muziek in kleine verpakking en wat de oude lullen muziek betreft; Pa heeft nog wel wat uit de jaren zestig. Ik bedenk me nu, dat ik niet een nummer van de Rolling Stones heb gehoord. Al snel staan we in een file en de Tomtom laat zien met blauwe streepjes dat het nog wel even kan duren. Halverwege Utrecht – Zwolle belt mijn jongste zoon dat hij op het station Steenwijk staat en of we hem kunnen halen. Jammer het stond wel in de laatste brief aangekondigd, maar ja niet aan een file gedacht. Gelukkig is er in de buurt een winkelcentrum en daar kan hij zich meestal goed vermaken. Voorbij Zwolle schiet het op, mooie luchten, stortbuien en glanzende paarden, die in de passerende weilanden ongestoord door grazen.
Niet alleen wij stonden in een file. Het hele programma is vertraagt. Langzaam druppelt de een na de andere afsplitsing van vaders en moeders liefdesleven binnen. Het duurt even voor ik ze allemaal van de meest passende slaapplaats heb voorzien. We hebben dit keer een nieuwe locatie en nog wel verdeeld over twee huizen wat het er niet gemakkelijker op maakt. Uiteindelijk beslist de muziek die lang gespeeld moet kunnen worden zonder de kleintjes in hun slaap te storen.









Wordt vervolgd. Lees verder op: Wateren (2)

woensdag 2 september 2009

De boom wordt hoe langer hoe dikker...




zong ik als meisje op het schoolplein samen met de andere kinderen. Hand in hand vormden we een lange ketting. Het eerste kind vastgeklemd aan de stam van de boom, draaiden we in een lange sliert er omheen. Sloten steeds een nieuwe rij kinderen in tot we allemaal met armen, die bijna uit de kom werden getrokken, stijf tegen elkaar gedrukt tot stilstand kwamen.
Het lijkt op het verhaal van mijn vader en moeder. Ooit kropen ze samen, dol verliefd, met zijn tweeën in een nestje, kregen een rij kinderen die op hun beurt uitvlogen en met hun lief een eigen nestje begonnen, zelf kinderen kregen die...en zo gaat het maar voort.
Mijn ouders liggen al lang op het kerkhof achter de kerk. Ze zijn zich niet meer bewust van wat ze teweeg brachten. Het ouderlijke huis waar we iedere zondag naar terugkeerden is gesloten. Moeder schenkt geen drankjes meer, deelt geen broodjes en soep uit. Rond kruipende kinderen en speelgoed zijn van de vloer verdwenen. Vader zit niet meer in zijn luie stoel.

Ergens tweede helft van de jaren negentig begonnen de kleinkinderen erover. Ze misten de zondagse gezelligheid en herinnerden zich mijn vijftigste verjaardag. De hele familie op de boot voor een weekendje Vlieland. Fietsen door de duinen, het wad op, volleyballen, barbecueën en 's avonds spelletjes met een drankje. Waarom we dat niet nog eens deden? En zo is het gekomen. Komend weekend is het weer zover; we houden dan voor de zesde keer ons tweejaarlijks familie weekend. Het Fries Drentse Wold is dit keer ons doel. Vrijdag komt een kleine volksverhuizing op gang, vanuit alle hoeken van Nederland maken familieleden zich klaar voor de grote trek. De oudste bijna 74, de jongste vijf maanden gaan we elkaar een heel weekend in de weg zitten. We schenken nu zelf een drankje in, delen broodjes uit, maken soep en nog veel meer.



Wordt vervolgd: lees verder op: Wateren (1)

zondag 9 augustus 2009

Mexicaanse griep


De naam Mexicaans heeft men laten vallen. De griep heet nu gewoon 'nieuwe influenza A'. Nieuwe verwijst naar de oude variant, die in de tweede helft van de jaren vijftig half Nederland – ik dus ook – in bed deed belanden met de diagnose: A-griep. A afkomstig van Aziatisch en in zijn DNA nog verwant aan de Spaanse griep uit 1918.
De griep die als een stofkam door de Europese bevolking heen trok en wereldwijd miljoenen slachtoffers maakte, onder hen een toen 26-jarige broer van mijn vader. Ome Jan was amper zes weken getrouwd en zijn bruid werd al weduwe. Tante Marie bleef alleen achter op de grote boerderij in Wassenaar. Gelukkig had het Rijke Roomse Leven het gezin van mijn vader van veel jongens voorzien en nog geen jaar later huwde mijn tante met mijn ome Koos. Ondanks dat hij haar acht zonen en twee dochters schonk – wat in onze familie een soort van blauwdruk is -, treurde ze haar hele leven over het verlies van haar geliefde. Een andere broer van mijn vader overleefde weliswaar de Spaanse griep, maar veranderde voor de rest van zijn leven in de gek van de familie. Ome Dries was de man, die in de winter met drie jassen aan, pet diep over zijn oren en met de kachel tussen zijn benen, verkondigde dat wij het misschien niet wilden geloven, maar dat hij barstte van de hitte. Ome Dries kon je wijsmaken dat de peuken, die een neef 's avonds stiekem in de aarde van de tuin plantte, sigaren waren die daar 's nachts groeiden. Later verdween hij uit mijn beeld, werd een oom ergens ver weg in een gesticht, af en toe bezocht door mijn ouders, ooms en tantes na een urenlange reis. Uiteindelijk stierf hij 77 jaar oud in de Sint Bavo in Noordwijkerhout.

Zijn zakgeld werd verdeeld onder zijn broers en zussen. Op de een of andere manier ben ik in het bezit van zijn portemonnee gekomen met als enige inhoud een cent geslagen in 1941 onder Duits beheer. Die cent heb ik altijd bewaard.
Ik ben geen liefhebber van griep, zeker niet als er Spaans bij wordt gesproken. Ik volg heel alert alle berichten over de verspreiding van het nieuwe virus en de maatregelen die de regering op advies van het RIVM denkt te nemen. Het virus treft vooral jonge mensen en met twee zonen van 22 en 27 jaar heb ik bedacht dat, ik het idee van een overwintering in Spanje beter kan laten vallen. Ik wil in de buurt zijn als mijn jongens vechten voor hun leven, hen aanmoedigen om zich voor eens en altijd te ontdoen van die Spaanse parasiet.
Gelukkig speelt het drama zich alsnog ver weg af van onze dagelijkse beslommeringen. Ik ben druk in de weer, samen met mijn jongste zoon om zijn nieuwe studentenkamer in Breda bewoonbaar te maken. Op naar de Gamma en met liters muurverf en andere help je zelf attributen weer terug met het openbaar vervoer. Mijn zoon kreunt en steunt: 'ik voel me niet lekker'.
'Niet zeuren, doorgaan', ik stop hem de verfroller in zijn hand en de eerste muren worden van een nieuw kleurtje voorzien. Het is warm, mijn zoon klaagt: 'mijn keel doet zeer.' Mijn verdere vragen beantwoordt hij met een knikje of schudden van zijn hoofd. Als we 's avonds om elf uur weer terug in Utrecht zijn slaat de thermometer 38.6 uit en hoor ik dat bij de vriendin van een huisgenoot Mexicaanse griep is vastgesteld. Een telefoontje de andere dag met de huisarts maakt duidelijk dat de klachten overeenkomen met de Mexicaanse griep. De GGD hoeft niet gewaarschuwd, tamiflu is rommel en als mijn zoon zich erg beroerd voelt mag hij een paracetamol nemen. Verder krijgen we het advies om ons een beetje te isoleren van de rest van de goegemeente.
We leven al weer een paar dagen verder, de koorts opgelopen tot 39.1 is bijna terug op normaal niveau. Mijn zoon kucht wat rond en is wat slapjes, maar heeft het monster verslagen zonder ook maar één paracetamol.
Ik ben wat verward. Herinner me de A-griep, mijn holle ogen en dunne slappe benen na een week hoge koorts en dan die griep in de krokusvakantie van 1994; geen kind meer in de klas en wij allemaal ziek in bed. Een filmploeg van de NOS kwam alles verslaan en een dag lang speelden we een hoofdrol in het journaal.

zondag 26 juli 2009

Een Rijk Rooms Leven




Deze foto is gemaakt in 1955, kort voor het vertrek van mijn broer naar Brazilië.

Een broer in Brazilië is ook de titel van een boek door Bep Vuijk (1905-1991) geschreven. Ik heb het boek ooit in mijn bezit gehad, maar het weggegeven of kwijtgeraakt. Steeds als het gedachtegoed van een boek mij boeit, wil ik dat graag delen met anderen, wat vaak tot lege plekken in de boekenkast leidt.
Zestiger jaren vorige eeuw, bezoekt Bep haar niet geheel onbemiddelde broer in Brazilië. In het boek verhaalt ze over deze reis en geeft ze haar visie op de toen actuele ontwikkelingen in dat immense land: Brazilië is binnen, maar er staan er veel buiten, schrijft ze in een voorpublicatie in 'Vrij Nederland' van 18 mei 1968.
Hoewel ik altijd veel belangstelling heb gehad voor de (politieke) ontwikkelingen in Brazilië – ik was een echte fan van Dom Hélder Câmara, de rode bisschop - trok vooral de titel mijn aandacht.

Het Rijke Roomse Leven; we dronken het samen met de melk uit moeders borst. Buiten die context zouden de laatste vijf kinderen niet geboren zijn. Ik - het vijfde kind - ben een twijfel geval. Nu vormden we, zoals op de foto is te zien, een groot gezin met veel jongens. Telkens als een van hen op het punt stond om de basisschool te verlaten, klopte er een Pater Karmeliet op de deur. Eén van hen vertelde mijn moeder gekscherend: 'je hebt acht jongens, vier ervan zijn voor ons.'
Inderdaad verdwenen vier van mijn broers naar het klein seminarie in Zenderen. Niet allemaal voltooiden ze hun opleiding, maar het gaf wel een tweedeling in het gezin. Enerzijds waren er de studentjes, die - ver van huis - als eerste in nieuwe kleren werden gestoken of van schoenen voorzien en anderzijds waren er de jongens, die op de ambachtschool een beroep leerden en afwachtten of er voor hen nog een nieuwe broek af kon. Soms liepen de spanningen hoog op, gingen ze met elkaar op de vuist en maakte de ene broer de ander uit voor: 'vuile vieze pater!' Meestal was de solidariteit groot.
Ik vraag me wel eens af hoe de kinderen uit ons gezin zich ontwikkeld zouden hebben als er geen Rijk Rooms Leven geweest was? Als er geen invloed van Paters was geweest waardoor een deel van de kinderen konden doorleren: hun hersens gingen gebruiken, naar een vreemd en ver land vertrokken? Nieuwe ideeën en mogelijkheden het gezin binnen brachten?

Op dit moment scan ik de blauwgekleurde brieven in; flinterdun papier, porto 25 cent, die mijn moeder aan Mijn broer in Brazilië schreef . Alleen de brieven van na zijn vertrek november 1955 tot en met de jaren zestig zijn bewaard gebleven. Brieven waarin ze het opgroeien van haar gezin met kleine en grote zorgen tot leven brengt. In het midden van de woonkamer zit ze aan tafel in het licht van de lamp. Daar schrijft ze bijna wekelijks aan dat ene kind.
Uitvergroot op mijn computerscherm lees ik het vertrouwde handschrift waarin ze mijn broer, bijna als naar een vriend, vertelt over alles wat haar bezig houdt!

vrijdag 17 juli 2009

honder jaar geleden



Dit weekend is het honderd jaar geleden dat de vereniging voor harddraverij in mijn geboortedorp is opgericht. 1909 is ook het jaar dat mijn moeder is geboren.


Moeder in 1938 met haar twee oudste kinderen. Op weg naar de harddraverij en de erbij behorende kermis.









Moeder in 1954 met haar twee jongste kinderen reeds gearriveerd op het kermisveld.

dinsdag 7 juli 2009

Mijn eerste foto


Belichtingstijd heb ik mijn virtuele plekje in de ruimte genoemd. Godzijdank was deze titel nog vrij, want ik vind hem zo toepasselijk. Echt een vlag waaronder ik alles uit kan stallen wat ik de moeite van het memoreren waard vind.
Mijn eerste foto maakte ik ergens tweede helft jaren vijftig met de Agfa-klak van moeder. Heel bijzonder, bedenk ik nu, dat zij; de vrouw van een arbeider en moeder van tien kinderen, zich een fototoestel veroorloofde! Ik veronderstel dat het vertrek van één van mijn broers haar tot deze stoutmoedige daad heeft gedreven. Zeventien jaar oud vertrok hij onder de bescherming van een pater karmeliet naar Brazilië om daar de priesteropleiding af te ronden, die hij in Zenderen begonnen was. Toevallig of misschien ook niet verscheen verleden jaar bij Prometheus een boek van Marcel Haenen 'Tien paters op Gods grote akker', dat het leven van de laatste lichting Nederlandse missionarissen in Brazilië beschrijft. Hoewel mijn broer bij de voorlaatste lichting zat hebben ze ook gebruik gemaakt van de brieven die hij in die jaren naar ons ouderlijk huis schreef.
Terug naar de Agfa-klak met het geel gekleurde rolletje, dat je eerst los moest peuteren waarna het nog een hele toer was om het begin in het gleufje van het toestel te plaatsen. Had je geluk - lag je rolletje niet als een uitgewaaierde rol WC-papier op de grond en overleefde het ook het eruit halen - dan ontving je na ongeveer een week, acht foto's met de afmeting van de negatieven, namelijk zes bij negen centimeter. Ik heb er nog heel wat in mijn bezit.
Niet toevallig dat het object van mijn allereerste foto een groepje kinderen is: mijn twee jongste broers en drie buurkinderen. Kinderen vormen, ook nu nog, een belangrijk onderwerp binnen mijn fotografie. Kinderen van mijn broers, zus, neefjes, nichtjes, kinderen van vrienden; ik heb er heel wat voor mijn lens gehad voor ik zelf moeder werd.
Terugkijkend naar de foto zijn het niet de kinderen, maar het interieur dat me verrast. De kinderen zitten in en op de leunstoel waar vader na het eten even een dutje in deed. Het aquarium waar hij woest op bonkte omdat de vraatzuchtige maanvissen het kroost van de guppy's of neontetra's voor zijn ogen opaten. De Fuchia in de vensterbank, het pluche tafelkleed. Ik vraag me af waar de courantenhanger aan de muur gebleven is. Zeker net als de kopergravure bij de verhuizing door de hulp bij het grofvuil gezet. Ik probeer de boeken aan hun kaft te herkennen. Onderin liggen stapels prismaboeken. Bovenin staan boeken als: Bittere vrijheid, over het drama van de mannen die na de oorlog in Russische gevangenschap raakten. Jaren later naar huis terugkeerden, waar ze vrouw en kinderen van zich vervreemd vonden. Een ander boek: Dorothea's heerszuchtige liefde is me ook altijd bij gebleven. Misschien omdat mijn overgrootvader door zijn vader, een rijke herenboer, is onterft nadat hij met mijn overgrootmoeder (beneden zijn stand) trouwde. Dorothea begint als meid op een grote herenboerderij, maar als ze sterft heeft ze alles in haar bezit. Lekker puh!
De kamer lijkt schever dan hij in werkelijk was. Ik heb de foto niet helemaal recht genomen. Die kamer met zijn uitzicht op het weiland ernaast! In de zomer, het raam wijd open, speelden wij daar en reikte moeder ons de boterhammen aan.
De kinderen zijn er nog. Het huis is verdwenen, de kamer biedt geen uitzicht meer.