maandag 4 april 2011

Elegie


Hoi Pap, sorry dat ik stoor, maar ik wil je zo graag nog eens zien. Kom dan haal ik je uit je kist. Ik doe het heel voorzichtig. O wat ben je stoffig en breekbaar.
Het is lang geleden dat ik dit gedaan heb. Ik bedoel iets dat dood is weer opgraven; kijken wat ermee gebeurd is. Dat deed ik met die konijntjes die jij me gaf. Weet je nog? Ze waren ziek; verlamde achterpootjes. Jij zei tegen mij dat ze dood gingen, maar ik wilde dat niet geloven. Steeds weer probeerde ik met warme kruiken en melk of ik ze in leven kon houden. Uiteindelijk moest ik ze toch begraven, ergens in de tuin.
Op een keer wilde ik weten en schoof een paar weken later de aarde weer opzij. Dat was een raar gezicht Pap. Het leek of het konijntje nog leefde. Het buikje ging op en neer. Maar dat was niet zo, het was alleen een velletje met daarin allemaal wormen, maden en kevertjes. Het maakt me een beetje bang. De doden kan je beter met rust laten. Als je terug gaat kijken vind je niet wat je denkt dat je achtergelaten hebt.
Kom ik neem je in mijn armen. Lig je lekker zo? Zo lag je ook toen je dood ging, weet je nog? Alleen wij samen. Even had je het benauwd en toen verdween je in de leegte. Je was er zo bang voor, maar ik geloof dat het erg mee viel. Moeder was druk met het bellen van de dokter en de pastoor. Die horen erbij te zijn als je dood gaat. Maar de dood stoort zich niet aan hoe het hoort.
Heerlijk zit ik zo. Ik kijk op je kale hoofd, probeer weer te tellen hoeveel haarpuntjes er op een vierkante centimeter zitten. Er zijn veel grappen gemaakt over dat kale hoofd van jou en over al dat verstand wat erin moest zitten! Had je veel verstand Pap? Als het zo was, dan heb je het niet gebruikt om je ergens in te scholen. Aan school heb jij altijd een hekel gehad en je vond het maar niks, dat wij, je kinderen, bezeten waren van lezen. 'Gooi die boeken toch in de kachel, ze verlezen hun verstand,’ mopperde je tegen moeder.
Later heb ik jou dat wel eens kwalijk genomen. Ik kreeg het gevoel dat ik niets voorstelde omdat jij, mijn vader, een arbeider was. Op een dag heb ik je gevraagd waarom je niet meer was geworden? Maar jij antwoordde: ‘ach kind waar moet het met de wereld heen als we allemaal baas willen worden?'
Neen, een baas wilde je niet zijn, maar Pap het was toch ook niet gemakkelijk om geknecht te zijn. Jij die zoveel van vrijheid hield. Jammer dat je ogen niet meer zien. Het is zo mooi hier. Tussen de bomen door kijk ik in de ruimte van de polders. Ik zie de dijk van de ringvaart met daarachter de Meer en Geer. Het zijn deze polders waar jij bent groot gegroeid. Je tijd uit leefde en waar je nu geborgen bent. Als kleine jongen sloop je ’s morgens in de zomer om vier uur stil uit huis. Verdween in de polders voor ze je konden dwingen naar school te gaan.
Na je dood ben ik nog een keer naar dat oude schuurtje gegaan, midden in het weiland. Ik heb er stil gezeten in één van die twee afgedankte stoelen en om me heen gekeken. Ik wilde zien wat jij altijd zag als je daar met je oude jagersvriend zat. Mijn ogen zochten de hazen in hun legers waarover je vertelde en waarop jullie jaagden in het jachtseizoen.
Neen, het moet niet gemakkelijk geweest zijn voor jou. Dag in dag uit werken in een fabriek; ijzer smelten in een hitte van twaalfhonderd graden Celsius. Thuisgekomen ging je, na het eten, klussen bij de boeren. Bijverdienen omdat je in al dat zweet niet eens genoeg verdiende om je vrouw en kinderen te kleden en te voeden. In je handen zitten nog de staalspetters. Die ijzeren handen van jou, ik zie en voel ze weer, zo zacht die laatste tijd. Op een keer gebeurde er een ongeluk. Gloeiend heet stroomde het ijzer in je schoenen, verbrandde je voeten, je benen. Nou Pap, ik denk dat jou alleen de hemel nog kon wachten.
Achtenvijftig jaar oud was je en je kreeg je eerste attaque. Daarna hoefde je niet meer. Een grote stempel op je papieren: AFGEVOERD.
Dat deed pijn, hé Pap. Uren lag je op de bank, sigaretjes roken. Kwam er een uitnodiging om te jagen of te vissen dan leefde je weer op, werd weer de kleine jongen die zijn vrijheid zocht. Moeder mopperend achterlatend. Die heeft niet begrepen. Die heeft nooit alleen, ver weg in een polder op haar rug in de stilte van het ijle blauw gekeken. Luisterend naar de verre roep van een weidevogel. Die heeft nimmer de geur opgesnoven van aarde die zich in vette kluiten aan je opdringt en die kent niet het geheimzinnig verlangen om je eraan over te geven.
Kom Pap ik krijg het koud.
Ik leg je weer terug.

7 opmerkingen:

  1. Ontroerend, meer woorden zou teveel zijn.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Mooi Sagita! Voor in je boek, prachtig vormgegeven.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Allemaal dank voor mooie en lieve reacties!

    BeantwoordenVerwijderen
  4. wat schrijf je dat toch goed, Sagita, steeds in de eendere rustige stijl.(misschien 1 keer het woord:"Pap" te veel gebruikt, althans viel mij op) en ook op déze foto zou jouw vader een fransman kunnen zijn geweest.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Dank je wel reflexxus. Ja net een fransman, dat vind ik ook. Weet je dat ik nog een paar paps geschrapt heb. Ik ga er nog eens met de stofkam doorheen!

    BeantwoordenVerwijderen