Buiten begin het te dagen. Het tabletje doet zijn werk en de oude vrouw haalt iets ruimer adem; tevreden ligt ze in het bed, haar ogen gesloten. Ze voelt geen druk van het halfdonzen dekbed. Mieke heeft het onlangs gekocht. Dekens zijn te zwaar, ze zakken weg naar de grond en zij, Mijntje is onmachtig om ze op te pakken.
Ze droomt weg, beklimt de steile trap naar de zolder van het oude huis en haalt de dekens van de bedden waarin haar kinderen twee aan twee slapen. Met haar armen vol gaat ze naar beneden; haar voeten kennen iedere tree. Door de openstaande buitendeur stroomt de voorjaarslucht fris naar binnen. Ieder jaar hangt ze alle dekens over de waslijnen te luchten. Een kleurig schouwspel; twee lange rijen dekens waar haar kinderen opgewonden verstoppertje in spelen.
'Lekker licht hè moeder,' heeft Mieke tegen haar gezegd.
'Ja, hoor lekker licht,' mompelt de oude vrouw. Ze voelt geen gewicht en ook geen pijn in haar kapotte arm.
'Ja, hoor lekker licht,' mompelt de oude vrouw. Ze voelt geen gewicht en ook geen pijn in haar kapotte arm.
Ze opent haar ogen en kijkt verliefd naar Aart in haar stoel. Ze heeft hem zo gemist die lange laatste jaren. Het was in de crisistijd dat ze met hem ging verkeren. Op de kermis leerde ze hem kennen. 's Avonds na het feesten had hij haar naar huis gebracht.
Aart met zijn olijk bruine ogen en brede lach. Smoorverliefd was ze geweest. Daar had de pastoor niets aan kunnen veranderen: 'Maak het uit Mijntje,' had hij tegen haar gezegd. 'Die jongen heeft geen werk; van een mooi bord kun je niet eten.'
'Aart!' zegt ze moeilijk; haar droge lippen plakken aan elkaar. 'Wat is 't Mijntje?'
'Ik heb er geen spijt van dat ik met jou ben gegaan.'
'Ik ook niet Mijntje, je bent een goed wijf voor mij geweest. Altijd het eerste uit bed. In de winter de kachel opporren. Theezetten. En als ik vroeg in de ochtend, voor mijn werk een sneetje brood at, zat jij al met je voeten op de stoof, je nachtpon open geknoopt een kleintje te voeden. Daar heb ik altijd graag naar gekeken, weet je: Jij met zo'n hummeltje op schoot. Het was nog stil in huis, de rest van de kinderen lag boven te slapen. Je hoorde alleen het klokkende geluid van het kindje dat zijn melk nam.'
Ze voelt weer hoe het kind zuigt aan haar borst; een aangenaam trekken dat eindigt ergens diep onder in haar buik, en de kleine vingertjes die kriebelen op haar vel. De herinnering doet haar glimlachen.
'Dan heb je lang kunnen genieten, Aart! We hebben samen veel kinderen gekregen.'
'Dat moest van Meneer pastoor.' Zijn stem klinkt verongelijkt.
'Ja zeker, Aart, dat maak jij jezelf wijs. Maar Aart, je was er zelf toch ook niet vies van?'
'Nee Mijntje, je bent een lekkere meid met een hete kont en ik heb graag met je gevrijd.'
'Gek, die je bent!' Ze lacht zodat haar droge lippen pijn doen.
Het praten vermoeit haar. Ze doet haar ogen toe en blijft stil liggen. Haar grijze krullen in een krans om haar hoofd, haar huid ziet wit als was en scherp tekenden de lijnen haar gezicht.
Ja, Aart heeft haar veel kinderen gegeven. Tien heeft ze er grootgebracht; acht jongens en twee meisjes. Ze heeft het graag gedaan. Vooral toen ze klein waren heeft ze veel plezier aan ze beleefd. Uiteindelijk zijn ze allemaal goed terechtgekomen. Ze kunnen goed leren; hersens hebben ze, die kinderen van haar. Iedere zondag gaf ze hen, van het weinige geld dat ze besteedde, een dubbeltje voor de bibliotheek. Wijsneuzen zijn het geworden. Eigenwijs soms zelfs, die het beter willen weten dan Aart en zij. Dat ze bijna niet meer naar de kerk gaan, daar heeft ze het moeilijk mee gehad, maar dat is de nieuwe tijd, daar kan je niets tegen doen.
Mijmerend trekt de oude vrouw haar geschiedenis, terwijl haar ogen diep en donker wegzakken in hun kassen en de druk op haar borst almaar zwaarder wordt. Zo'n pijn heeft ze niet meer gevoeld sinds Jaap.
Het zwarte paard en de koets waarmee de tweelingen naar de kerk zijn gebracht zetten zich langzaam in beweging richting ziekenhuis.
'Eigenlijk weinig aan te zien, hè! Dat ziet er soms heel anders uit.' De stem van de broeder die de lorrie uit de koelcel rijdt klinkt ver weg.
Ze bevindt zich samen met Aart in het halfduister van het mortuarium. Ze houden elkaar vast. Aan hun voeten ligt, heel wit en stil hun zoon Jaap. Haarpieken plakken vochtig op zijn voorhoofd. Onhandig zijn de sporen bloed gewist. In een reflex duikt ze naar beneden. Ze wil hem oppakken. In haar armen nemen en troosten. Hem weghalen uit die ijzige omgeving. Een hand houdt haar tegen. Ze mag hem niet aanraken, niet beroeren: 'Het lijk is in beslag genomen. Ze moeten nog obductie doen. Dat begrijpt ze toch wel? '
Bevreemd luistert ze naar wat de broeder in zijn vak allemaal is tegengekomen. Jaap laat ze achter. Zonder verzet. Ze is een verstandige vrouw.
Aart heeft het niet kunnen verwerken; in één dag tijd was hij een oude man. 'Je kunt er beter tien krijgen dan één verliezen,' hebben ze tegen elkaar gezegd.
'Aart!' Ze houdt haar ogen gesloten.
'Ja, Mijntje?'
'We hebben wel hard moeten werken en ons deel gehad.'
'Ja, het was een geluk dat jij zulke flinke handen aan je lijf had en altijd zo'n opgeruimd wijf, anders had het er slecht met ons voorgestaan.'
'Jij hebt je ook ziek gewerkt in het vuil van de fabriek Aart, en moet je mij zien; ik kan niets meer. Mijn arm is gebroken en alle kracht is weg uit mijn handen.'
'Mijntje, meid kom, ik neem je in mijn armen. We gaan.'
Verbaasd staart Mijntje in het wit van het plafond.
Buiten is de nieuwe dag begonnen.
Aart met zijn olijk bruine ogen en brede lach. Smoorverliefd was ze geweest. Daar had de pastoor niets aan kunnen veranderen: 'Maak het uit Mijntje,' had hij tegen haar gezegd. 'Die jongen heeft geen werk; van een mooi bord kun je niet eten.'
'Aart!' zegt ze moeilijk; haar droge lippen plakken aan elkaar. 'Wat is 't Mijntje?'
'Ik heb er geen spijt van dat ik met jou ben gegaan.'
'Ik ook niet Mijntje, je bent een goed wijf voor mij geweest. Altijd het eerste uit bed. In de winter de kachel opporren. Theezetten. En als ik vroeg in de ochtend, voor mijn werk een sneetje brood at, zat jij al met je voeten op de stoof, je nachtpon open geknoopt een kleintje te voeden. Daar heb ik altijd graag naar gekeken, weet je: Jij met zo'n hummeltje op schoot. Het was nog stil in huis, de rest van de kinderen lag boven te slapen. Je hoorde alleen het klokkende geluid van het kindje dat zijn melk nam.'
Ze voelt weer hoe het kind zuigt aan haar borst; een aangenaam trekken dat eindigt ergens diep onder in haar buik, en de kleine vingertjes die kriebelen op haar vel. De herinnering doet haar glimlachen.
'Dan heb je lang kunnen genieten, Aart! We hebben samen veel kinderen gekregen.'
'Dat moest van Meneer pastoor.' Zijn stem klinkt verongelijkt.
'Ja zeker, Aart, dat maak jij jezelf wijs. Maar Aart, je was er zelf toch ook niet vies van?'
'Nee Mijntje, je bent een lekkere meid met een hete kont en ik heb graag met je gevrijd.'
'Gek, die je bent!' Ze lacht zodat haar droge lippen pijn doen.
Het praten vermoeit haar. Ze doet haar ogen toe en blijft stil liggen. Haar grijze krullen in een krans om haar hoofd, haar huid ziet wit als was en scherp tekenden de lijnen haar gezicht.
Ja, Aart heeft haar veel kinderen gegeven. Tien heeft ze er grootgebracht; acht jongens en twee meisjes. Ze heeft het graag gedaan. Vooral toen ze klein waren heeft ze veel plezier aan ze beleefd. Uiteindelijk zijn ze allemaal goed terechtgekomen. Ze kunnen goed leren; hersens hebben ze, die kinderen van haar. Iedere zondag gaf ze hen, van het weinige geld dat ze besteedde, een dubbeltje voor de bibliotheek. Wijsneuzen zijn het geworden. Eigenwijs soms zelfs, die het beter willen weten dan Aart en zij. Dat ze bijna niet meer naar de kerk gaan, daar heeft ze het moeilijk mee gehad, maar dat is de nieuwe tijd, daar kan je niets tegen doen.
Mijmerend trekt de oude vrouw haar geschiedenis, terwijl haar ogen diep en donker wegzakken in hun kassen en de druk op haar borst almaar zwaarder wordt. Zo'n pijn heeft ze niet meer gevoeld sinds Jaap.
Het zwarte paard en de koets waarmee de tweelingen naar de kerk zijn gebracht zetten zich langzaam in beweging richting ziekenhuis.
'Eigenlijk weinig aan te zien, hè! Dat ziet er soms heel anders uit.' De stem van de broeder die de lorrie uit de koelcel rijdt klinkt ver weg.
Ze bevindt zich samen met Aart in het halfduister van het mortuarium. Ze houden elkaar vast. Aan hun voeten ligt, heel wit en stil hun zoon Jaap. Haarpieken plakken vochtig op zijn voorhoofd. Onhandig zijn de sporen bloed gewist. In een reflex duikt ze naar beneden. Ze wil hem oppakken. In haar armen nemen en troosten. Hem weghalen uit die ijzige omgeving. Een hand houdt haar tegen. Ze mag hem niet aanraken, niet beroeren: 'Het lijk is in beslag genomen. Ze moeten nog obductie doen. Dat begrijpt ze toch wel? '
Bevreemd luistert ze naar wat de broeder in zijn vak allemaal is tegengekomen. Jaap laat ze achter. Zonder verzet. Ze is een verstandige vrouw.
Aart heeft het niet kunnen verwerken; in één dag tijd was hij een oude man. 'Je kunt er beter tien krijgen dan één verliezen,' hebben ze tegen elkaar gezegd.
'Aart!' Ze houdt haar ogen gesloten.
'Ja, Mijntje?'
'We hebben wel hard moeten werken en ons deel gehad.'
'Ja, het was een geluk dat jij zulke flinke handen aan je lijf had en altijd zo'n opgeruimd wijf, anders had het er slecht met ons voorgestaan.'
'Jij hebt je ook ziek gewerkt in het vuil van de fabriek Aart, en moet je mij zien; ik kan niets meer. Mijn arm is gebroken en alle kracht is weg uit mijn handen.'
'Mijntje, meid kom, ik neem je in mijn armen. We gaan.'
Verbaasd staart Mijntje in het wit van het plafond.
Buiten is de nieuwe dag begonnen.
af en toe prachtig. want dan weer zo soepel vanzelfsprekend. soms las ik hapenender, bv als Aart zit in HAAR stoel ( daarbij moest ik me eerst de vorige aflevering in gedachten halen).
BeantwoordenVerwijderenMooi Sagita. Jaap leeft nog steeds.
BeantwoordenVerwijderenJaap is onsterfelijk!
VerwijderenEn zij rusten in vrede.
BeantwoordenVerwijderenWeer ontzettend mooi geschreven.
Ontroerend en mooi, en bijzonder om je even te kunnen verplaatsen in deze mensen, en die tijd. Je beseft: dit is voorbij.
BeantwoordenVerwijderenBij het slot moest ik denken aan het begin van het Deutsches Requiem van Brahms. ''Selig sind die da Leid tragen..'' etc.
BeantwoordenVerwijderenMooi! Misschien gek om te zeggen, maar ik ben dol op Requiems!
Verwijderenwat prachtig geschreven Sagita!
BeantwoordenVerwijderenDank dank dank! Ik beschouw het als een eerbewijs aan mijn dappere ouders.
BeantwoordenVerwijderenOntroerend geheel.
BeantwoordenVerwijderenZe wil hem oppakken. In haar armen nemen en troosten Ik zag een Pieta.
Ja mee eens! Je bent dys weer terug!
VerwijderenZo ontroerend mooi geschreven. Het hele verhaal ontrolt zich voor mijn ogen.
BeantwoordenVerwijderenEen ode aan je jeugd en ouders. Evenals Kala kala trouwens.