Het Zeehuis, Bergen aan Zee 1988 aqauarel |
Het huis staat halverwege het duin. Geen storm heeft het in de afgelopen zestig jaar klein gekregen. Statig verheft het zich boven het strand, zoals de voorplecht van een schip opduikt uit de golven. Mijn grootouders hebben het laten bouwen. Sindsdien hebben verschillende generaties met hun kroost in ‘Huize Zeezicht’ hun vakantie doorgebracht.
Op de veranda in de grote schommelstoel wieg ik me zacht heen en weer. Rocking my baby: ooit wiegde mijn vader mij in deze stoel. Zittend op zijn schoot keken we samen naar de mensen op het strand. Vage herinneringen. Amper vier jaar oud verdween hij uit mijn leven. Mijn moeder nam me daarna mee naar de bergen. Huttentochten in Oostenrijk, Zwitserland en de Italiaanse Dolomieten. Ik was het huis compleet vergeten tot aan verleden jaar. De neef ontmoette ik toevallig. Sinds kort beheert hij het huis en nieuwsgierig als ik was, heb ik een logeerpartij voor deze periode weten te regelen. Het komt me goed uit. Om de een of andere reden wil mijn leven niet lukken. Werkgevers, vrienden, vriendinnen… Hoeveel heb ik er al achter me gelaten? Iedere relatie begint zo veel belovend en dan na korte tijd als de banden te intensief, te dwingend worden raak ik in paniek. Mijn benen over elkaar geslagen wipt een blote voet ritmisch op en neer. Het eeuwig aanwezige zand kriebelt tussen de tenen van de andere. In het licht van de bijna volle maan steekt het strand wit af tegen het donkere water. Af en toe een glinstering verraadt de kop van een golf. Dagenlang al duurt de hittegolf en de zee ligt er net als ik amechtig bij. De avonden op de veranda geven een lichte verkoeling. Daar ben ik dan ook steeds te vinden samen met de fles koude witte wijn. Ik schenk me nog eens in en wacht. Vraag me af of de kuilengraver weer zal komen? Klokslag twaalf uur verschijnt het silhouet van een man op het strand. Zijn voeten slepen moeizaam door het zand evenals de schep in zijn linkerhand. Ter hoogte van het huis begint hij een kuil te graven. Precies om één uur stopt hij met spitten, kijkt naar het huis in het duin en verdwijnt in de richting vanwaar hij gekomen is. Eerder die dag heb ik op het strand naar de plek gezocht. Geen kuil, geen voetstap, geen spoor van de schep heb ik kunnen vinden. Plof! Plof! Mijn voeten maken diepe kuilen in het duin. Zand stuift in het rond. Vannacht neem ik geen genoegen met een blik uit de verte. Ik wil niet langer toekijken hoe de man zijn graafwerk verricht en ben uit de schommelstoel opgesprongen. Mijn bloed klopt razend tegen mijn slapen en ik hijg als ik halverwege het strand roep: ‘hallo! hallo! meneer mag ik wat vragen?’ De man recht zijn rug en zet de schep in het zand. Hij is jonger dan ik dacht. Eind twintig? Een paar jaar ouder dan ik zelf. Sympathiek gezicht. Bijna familiair. Donkerblond golvend haar. Gevoelige mond. Zijn smalle handen met lange vingers lijken mij totaal ongeschikt voor het graafwerk dat hij iedere nacht verricht. ‘Sorry,’zeg ik dichterbij gekomen. ‘Vanaf de veranda zie ik u iedere nacht. En …’ ‘Logeer je in Zeezicht?’ Zijn stem klinkt zacht, bijna weemoedig als hij mij onderbreekt. ‘Ja natuurlijk logeer je in Zeezicht. Het familiehuis, maar waar ben je al die jaren geweest?’ Geweest? Waar ben ik al die jaren geweest? Wat bedoelt de man? Wat weet hij van mij? ‘Waarom graaft u hier ’s nachts in het strand?’ In de verte slaat een kerkklok één uur. Met zijn schep achter zich aan loopt hij langs me heen. ‘Ik bouw een zandkasteel voor mijn dochtertje, maar de tijd is te kort.’ ‘Ben je al op de zolder geweest?’ Vraagt hij nog, dan verdwijnt hij weer in de schemer van het niets. Alleen een boerenlinnenkast verder is de zolder leeg. Planken vol oude boeken en dozen met familiepapieren. Briefjes, kindertekeningen, vakantiekaarten en -kiekjes glijden door mijn vingers. Met een stapel oude logboeken keer ik terug naar de koelte van de veranda. Dat hier in dit huis zoveel kleine kindervoeten de trappen op en af renden. De ruimten vulden met gelach, met gehuil voor ze het duin afdaalden naar het strand. Ik open een boek met 1988 – 1993 op de rug. Mijn moeders handschrift bewijst het; in de zomer van 1990 was ik hier voor het laatst. 22 juli ‘Afscheid van Zeezicht,’staat erboven aan de pagina. ‘Nooit keer ik terug naar deze verschrikkelijke plaats. Waar geluk veranderde in verdriet, in eenzaamheid. Het zal ook beter zijn voor Marion. Ze huilt aan een stuk door en wil niet geloven dat haar vader niet meer terug komt. “Papa moet mijn zandkasteel afbouwen! Hij heeft het beloofd.” Snikt ze zich iedere avond in slaap. Ik weet niet hoe ik haar duidelijk moet maken dat Herman dood is. Dat haar vader verdronken is bij een poging om een kind uit een mui te redden en dat hij haar achter liet op het strand, waar ze samen een zandkasteel bouwden(…).’ Uren heb ik gehuild. De andere dag staat de zon hoog aan de hemel als ik wakker word. Alleen een kop koffie heb ik op,als ik de schep zoek in de schuur. Het heeft een roodijzeren blad met daaraan een grote houten steel. Ik weet nog precies waar hij staat. Even later wandel ik het duin af naar het strand. De schep sleept achter me aan. |
O, Sagita! wat kan je dat goed! een echt verhaal!
BeantwoordenVerwijderenMooi! Een verhaal wat zich laag voor laag opbouwt. Als een zandkasteel...
BeantwoordenVerwijderenIn één woord prachtig!
BeantwoordenVerwijderenEen juweeltje.
BeantwoordenVerwijderenwat een goed verhaal Sagita....is helemaal bedacht?
BeantwoordenVerwijderenMooi!
BeantwoordenVerwijderenWat een heerlijke reacties! Ik word er verlegen van.
BeantwoordenVerwijderenIk lees het met kippevel in mijn lijf. Waarom schrijf je niet door. Ik wil meer! Het zou een schitterend boek worden.
BeantwoordenVerwijderenMaar een verzameling van dit soort stukjes zou ook geweldig zijn.
Ja waarom schrijf je niet door? Ik moet nog steeds kiezen. Een boek schrijven kost zoveel van je omgeving, maar dank voor je stimulerende reactie. Wie weet?
Verwijderen