zaterdag 27 april 2013

Belichtingstijd: kerkhof


Bijna al mijn tijd vandaag is opgegaan aan het zoeken naar een foto van Julia. Ergens moet ik foto’s van haar hebben. Doos na doos heb ik van de kast gehaald. Door elkaar gesmeten, gleed mijn jeugd en jonge jaren in een paar uur door mijn handen. Niet alleen op foto’s, ook kaarten heb ik bewaard. Ansichtkaarten waarvan het een wonder is dat ik ze nog heb. Zo gewoon als je dat vond: een kaartje van moeder met de afbeelding van een poes en het krabbeltje: 







‘Lieve Jana, 
Van Ward kreeg ik het bericht dat hij a.s. vrijdag die stoel bij ons komt halen, daarna haalt hij dat kleedje bij jou. Ik geef hem gelijk je naaimachine mee. Hier verder alles goed.
H.Gr. v. moeder’

18-10-67, heeft ze hem gedateerd.



Je denkt dat je een doos met foto’s en kaarten hebt opgeborgen, maar als je hem weer te voorschijn haalt, blijkt dat je een kerkhof hebt weggezet.

Er liggen kaarten in van Vera: mijn studiegenootje, medeactievoerster en vriendin. September 2000 is zij aan kanker overleden. Ik zat naast haar bed en streelde haar hand zo dun als een vogelpootje. Van mij wisten we toen nog niets. 


Halverwege de jaren zeventig studeerde ik aan de universiteit van Utrecht. Tijdens een college over psychologen in de eerstelijnsgezondheidszorg, stond een paar banken achter mij, een jong meisje op. Kortgeknipt haar, een grote bril met donker montuur op een eigenwijs neusje, begon ze heftig te debatteren met de docent. Scherp onderbouwd scheerden haar argumenten rakelings langs me heen. Zo leerde ik Vera kennen. Had ze een punt dan moest je van goede huize komen wilde je haar daar van af brengen. Tot aan haar allerlaatste snik hield ze de regie stevig in handen; maakte ons - vrienden en vriendinnen die haar verzorgden - duidelijk wat zij wilde dat er moest gebeuren.

De kaarten dateren eind zeventig begin tachtiger jaren. Een heeft ze verstuurd omdat ze een boek terug wil, dat ik kennelijk van haar had geleend: een boek over liefde en macht. Op een andere kaart dringt ze er bij mij op aan dat ik moet solliciteren naar een baan voor psychologen. Ze schrijft dat ik nog drie dagen de tijd heb. Op de derde kaart loopt ze in de Franse Pyreneeën met 15 kilo bagage op haar nek. In een post scriptum staat dat ze een oude bloeddrukmeter voor mij op de kop heeft getikt.





Ik vind kaarten van Bert, omgebracht bij een crime passioneel. Hij introduceerde mij in De Raadskelder - een ontmoetingsplek voor linkse activisten, die na de ontruiming van Dennendal in 1974 op zoek waren gegaan naar nieuwe perspectieven in de gezondheidszorg – nadat ik in Nederland de eerste zelfhulpgroep voor mensen met hoge bloeddruk had opgezet. We maakten samen deel uit van een taakgroep in de Werkgroep Gezondheidszorg(WGU).


Lieve Bert. Zelf homoseksueel, wist hij heel goed wat het betekende om bij een minderheidsgroep te horen. Hij coachte mij tijdens mijn eerste stappen op weg naar het bewust ongehuwde moederschap, bracht me in contact met een vriend die bij de NVSH werkte en waar sinds kort alleenstaande vrouwen voor KID werden behandeld. Al wilde Bert niet de fysieke vader van mijn kind worden, hij is ongetwijfeld de geestelijke vader van Aram.
Er liggen diversen kaarten van hem in de doos. Hij is even weg. Zit op een zonnige plek in Frankrijk. In Griekenland. Op de Nederlandse Antillen, lekker bruin te worden. Hij stuurt een kaart met een kerk en vraagt of ik dat buitenechtelijke kind van mij, dat onderweg is, durf te laten dopen. 

In hun vertrouwde handschriften sturen mijn vrienden en vriendinnen mij hun lieve groeten. Ze verzekeren mij dat ik hen spoedig weer zal zien.

 Ik vind zelfs een kaart van Jaap.


Met een loep - nog van moeder gekregen - heb ik de postzegel heel nauwkeurig bekeken: Italië, afgestempeld op 20 oktober 1966 ‘s avonds om acht uur in Torino. In zijn onregelmatige hanenpoten schrijft hij: 

Thuis bleven wij hardnekkig Jaap zeggen. Het tengere broertje uit mijn kinderjaren waarvan ik moeiteloos de benen achter in zijn nek kon leggen, zwerft hier nog in het gebied van de Middellandse Zee.
Jaap, die op voorhand iedere concurrentieslag met Ward – zijn één jaar oudere broer – verloor. Die vrede wilde stichten als zijn jongere broers Freek en Louis samen op de vuist gingen. Die onvermijdelijk de klappen kreeg, omdat Freek en Louis zich vervolgens als één man tegen hem keerden. Die zichzelf gitaar leerde spelen. Die als basgitarist in een band twee jaar van huis weg ging en leefde… waarvan? Jaap zijn zakken waren altijd leeg. Drieëntwintig was hij toen het gebeurde.


6 opmerkingen: