Uit: Kala Kala
1953 is een rampjaar. In januari gaat moeder ‘s avonds vaak weg. Ze waakt bij opa. ‘s Morgens keert ze vermoeid weer terug: ‘nee, het is nog niet gebeurd.’ Op fluisterende toon praat ze met vader, met de buurvrouw en met de hulp. Kanker vreet aan opa’s maag. De man die als kleine jongen onderwijzer wilde worden, maar zijn hele leven als boerenknecht de kost voor vrouw en kinderen verdient, weet van geen wijken. Pas als zijn gezicht bijna in zijn grote ogen is verdronken, geeft hij het op.
Opa zal niemand meer verbazen met politieke debatten en met oudjaar zal hij niet om vijf minuten voor middernacht uit zijn stoel opstaan en zeggen: ‘kom, ik ga naar bed.’
Opa zal nooit meer slapen of wakker worden. Ook niet van de vreselijke storm begin februari. Ik word wel wakker. De wind huilt en jankt rond ons oude huis. Woedend rukt hij aan de kap van het dak boven mijn hoofd. De houten balken kreunen. Dakpannen rollen met kletterend geraas naar beneden de poort in. Plotseling staat mijn moeder in de deuropening. In de herrie heb ik haar niet naar boven horen komen. ‘Het is zwaar weer,’ zegt ze. ‘Doe wat warms aan en kom mee naar beneden.’
In de huiskamer is het kil. De kolen in de kachel zijn zo goed als opgebrand. Ik bibber in de dikke winterjas die ik over mijn nachtpon heb aangetrokken. Mijn broers en zus staren met witte gezichten slaperig voor zich uit. De jongste kinderen zijn in bed gelaten. Mijn oudste broer helpt net als vader buiten in de storm. Ze sjouwen met zandzakken om de dijken rond het dorp te versterken tegen het opzwiepende water.
Moeder wijdt het huis. Met een palmtakje en wijwater slaat ze kruisjes in de hoeken van ieder vertrek. Dan knielt ze neer op de harde kokosmat. Samen bidden we een rozenkrans van weesgegroetjes en roepen alle heiligen uit de hemel om ons te beschermen. Het begint al een beetje licht te worden als de storm eindelijk gaat liggen.
De volgende dag horen we over de radio, dat de zee bij Scheveningen een groot gat in de duinen heeft geslagen. De polder waarin we wonen ligt vier meter beneden de zeespiegel. Op het nippertje zijn we aan de stormvloed ontsnapt. Weer later komen de kranten en weekbladen met beelden uit Zeeland:
ondergelopen huizen, verdronken koeien en paarden, kinderen met natte haartjes, die van droge kleren worden voorzien en mensen die met lege blikken voor zich uit zitten te staren.
Ik genoot al zo van Kala kala. Wat goed dat je dit er vanavond hebt uitgelicht.
BeantwoordenVerwijderenMarja met al die media aandacht komt het weer zo dichtbij dat ik er inderdaad even aandacht aan wilde besteden. Dank voor je reactie1
VerwijderenSagita, wat was die ramp dichtbij. Blijft indrukwekkend om te lezen.
BeantwoordenVerwijderenIk herinner me (bijna 4 jaar) dat ik samen met mijn broer op de divan zat. Moeder tussen ons in. We hadden regencape en laarzen aan. Noodweer was het. Pas veel later begreep ik wat zich elders in het land had afgespeeld.
Ja het was echt verschrikkelijk weer. Regencape en laarzen? Waar woonden jullie? Ook in een bedreigd gebied?
VerwijderenWelnee, in Overijssel, maar het stormde blijkbaar zo hard dat mijn moeder, die toch echt niet bang was aangelegd, ons klaar had gezet voor het geval het dak of de ramen het zouden begeven. Iets anders kan het niet geweest zijn.
BeantwoordenVerwijderenNou als je dak er af vliegt is ook geen pretje!
VerwijderenDat moet een tijd geweest zijn hé. Daar kunnen we ons geen voorstelling van maken. Ja de beelden zeggen genoeg.
BeantwoordenVerwijderenPrachtig, hoe je een gebeurtenis weet te schetsen en in het bijzonder de zin over opa die pas opgeeft als "zijn gezicht bijna in zijn grote ogen is verdronken".
BeantwoordenVerwijderenIedereen in het bijzonder Gerda en Ka, bedankt voor het lezen en de mooie reactie!
BeantwoordenVerwijderenIk las Kala kala en vond het weer heel indrukwekkend ook dit als was het nieuw voor mij, te lezen.
BeantwoordenVerwijderenIk kan het gevoel daarover uit mijn kindertijd, ik was acht, zo weer oproepen.